ECLI:NL:TADRARL:2019:32 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-075
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2019:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2019 |
Datum publicatie: | 18-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 18-075 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet. De raad merkt nog op dat klager er ten onrechte vanuit gaat dat verweerster moet aantonen dat zij de opdracht van wijlen zijn vader heeft gekregen. Klager gaat daarbij voorbij aan de omstandigheid dat zijn vader ten tijde van de opdrachtverstrekking onder bewind stond, zoals door de voorzitter ook is overwogen, en de bewindvoerder namens vader, uit zijn naam, met toestemming van de kantonrechter kon procederen. Nu verweerster ter zitting voorts inzicht heeft getoond dat haar brief van 23 november 2015 aan klager mogelijk wat hard was aangezet, is ook dat naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede gezien de door verweerster daarover gegeven uitleg over de situatie van dat moment. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 februari 2019
in de zaak 18-075
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 mei 2018 op de klacht van:
klager
tegen
verweerster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 december 2016 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 januari 2018 met kenmerk 17-0004/FH/sd, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 2 mei 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 31 mei 2018 met bijlagen, door de raad ontvangen op 1 juni 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. Beiden hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het hiervoor genoemde verzetschrift met bijlagen van klager. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 23 november 2018, zoals deze ter griffie van de raad is ontvangen op 26 november 2018 en van genoemde pleitnotities.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet in zoverre op dat hij stelt dat deze feiten en de klachtomschrijving incompleet dan wel ongenuanceerd zijn. Naar het oordeel van de raad dient de voorzittersbeslissing onder 1.7 te worden gewijzigd in die zin dat daar moet worden gelezen dat verweerster wel aanwezig is geweest op de comparitie van partijen op 15 maart 2017. Voor het overige is de raad van oordeel dat de feiten en de klachtomschrijving, zoals deze door de voorzitter zijn genoemd in de beslissing, voldoende zijn om daarover een beslissing te kunnen nemen.
3. VERZET EN VERWEER
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) de voorzitter is ten onrechte ervan uitgegaan dat verweerster de waarheid heeft gesproken terwijl zij haar standpunten opnieuw niet met de nodige bewijsstukken heeft onderbouwd;
b) de voorzitter is ten onrechte ervan uitgegaan dat de oude demente vader van klager in staat is geweest om verweerster een opdracht te geven om namens hem te procederen tegen klager, terwijl zijn vader geheel niet in staat was om zijn wil te bepalen, zodat verweerster dat alleen voor eigen financieel gewin heeft gedaan;
c) de voorzitter is ten onrechte ervan uitgegaan dat verweerster niet onnodig grievend en intimiderend is geweest jegens klager, terwijl de feiten duidelijk anders liggen.
3.2 Verweerster heeft haar eerdere verweer gehandhaafd. Voorts heeft zij ter zitting nog toegelicht dat klager weliswaar aangifte tegen haar heeft gedaan, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat verweerster een strafbaar feit heeft gepleegd. Het OM heeft ook daarna geen vervolging ingesteld. Anders dan klager aanvoert, heeft zij meermaals geprobeerd om met klager tot een vergelijk te komen, hetgeen niet lukte. De bewijsmiddelen waarover klager stelt te beschikken, heeft zij ondanks haar verzoeken daartoe, niet allemaal gekregen. De bedragen die hij als rechtmatig heeft aangetoond, heeft zij op de vordering in mindering gebracht. Haar restte toen niets anders dan voor het overige een procedure tegen klager te starten. Na het overlijden van de vader van klager is mevrouw DW de nieuwe bewindvoerder geworden, die verweerster heeft verzocht om de zaak over te dragen aan een andere advocaat in verband met ontbreken van de noodzakelijke kennis op het gebied van erfrecht. Dat is vervolgens ook gebeurd. Verweerster betwist dan ook dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Daarbij merkt de raad op dat klager er ten onrechte vanuit gaat dat verweerster moet aantonen dat zij de opdracht van wijlen zijn vader heeft gekregen. Klager gaat daarbij voorbij aan de omstandigheid dat zijn vader ten tijde van de opdrachtverstrekking onder bewind stond, zoals door de voorzitter ook is overwogen, en de bewindvoerder namens vader, uit zijn naam, met toestemming van de kantonrechter kon procederen. Nu verweerster ter zitting voorts inzicht heeft getoond dat haar brief van 23 november 2015 aan klager mogelijk wat hard was aangezet, is ook dat naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede gezien de door verweerster daarover gegeven uitleg over de situatie van dat moment.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 11 februari 2019.