ECLI:NL:TADRARL:2019:29 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-832
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2019:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-02-2019 |
Datum publicatie: | 18-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 18-832 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is van klachtwaardig spreken van onwaarheid door verweerder in zijn verzoekschrift of pleitnota of jegens derden geen sprake geweest, omdat verweerder daarbij af mocht gaan op de met bewijsstukken onderbouwde informatie van zijn cliënte. Als partijdige belangenbehartiger mocht hij de stellingen en feiten namens zijn cliënte aanvoeren, en in dat kader relevante bewijsstukken overleggen, zoals hij dat heeft gedaan in de diverse processtukken jegens klager. De voorzitter oordeelt de betreffende klachten in zoverre kennelijk ongegrond. Wat betreft het verwijt over de kantoorklachtenregeling wordt klager, als wederpartij van verweerder, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 februari 2019
in de zaak 18-832
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 26 oktober 2018 met kenmerk Z 141512/AS/HH, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Medio 2016 is een arbeidsgeschil ontstaan tussen klager en zijn werkgever. Op 5 september 2016 heeft klager zich ziek gemeld.
1.2 Bij brief van 23 mei 2017 heeft de arbodienst aan de werkgever, de cliënte van verweerder, laten weten dat gelet op de wijze waarop klager medewerkers van de arbodienst bejegent, de arbodienst niet langer contact met klager wil hebben en hem niet meer zal oproepen voor een spreekuur.
1.3 Op 23 juni 2017 heeft verweerder namens zijn cliënte een ‘Aanvraag deskundigenoordeel door werkgever’ met betrekking tot klager gedaan. Daarin heeft hij onder meer, voor zover relevant, geschreven:
“Er is in de afgelopen maanden veelvuldig contact geweest tussen partijen, waarin (mondeling en schriftelijk) kenbaar is gemaakt dat de werknemer te weinig doet aan re-integratie. De laatste ontwikkeling is dat de werknemer het zo bond heeft gemaakt bij de ARBO (o a bedreiging) dat de ARBOdienst hem niet langer wil begeleiden. (…)
De arbo was aanvankelijk van mening dat de werknemer in staat was weer te werken. Een eerder deskundigenoordeel gaf aan dat de werknemer wel ziek zou zijn. Nadien heeft de arbodienst haar dienstverlening gestaakt omdat de werknemer zich op bedreigende en vervelende wijze heeft gedragen. (…)
De werknemer jaagt iedereen tegen zich in het harnas, waaronder de arbodienst die haar werkzaamheden heeft gestaakt. De werkgever heeft werknemer uitgenodigd (meermaals) om eens langs te komen om eens te praten. De werknemer wil niets. De werkgever ziet inmiddels eigenlijk geen andere mogelijkheid meer dan maar ontslag aan te vragen. Als zelfs de arbodienst haar handen van de behandeling van [klager] aftrekt, dan weet de werkgever het ook niet meer. (…).”
In een daarbij gevoegde - ongedateerde - brief van de cliënte van verweerder van omstreeks medio 2017 heeft die cliënte, voor zover relevant, aan de heer L van het UWV het volgende geschreven:
“Hierbij de stukken die betrekking hebben op de re-integratie van [klager]. (…)
Nu dat [klager] de arbodienst heeft bedreigt en als resultaat dat de arbodienst hem niet wilt ontvangen omdat ze de veiligheid van de medewerkers niet kunnen waarborgen vind ik dat hij deze probleem zelf op moet lossen door in gesprek met mij als werkgever in te gaan, maar dat weigert hij al bijna een jaar lang! (…).”
1.4 Bij verzoekschrift van 12 september 2017 heeft verweerder namens de werkgever bij de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klager verzocht en daarbij onder meer voor verzocht om voor recht te verklaren dat klager geen recht heeft op een transitievergoeding noch op loon vanaf 1 juni 2017. In dat verzoekschrift is, voor zover relevant, door verweerder gesteld onder punt 19 sub b:
“De arbodienst heeft zich teruggetrokken vanwege het (wan)gedrag van [klager] (productie 9) richting de medewerkers van de Arbodienst.”
Door de gemachtigde van klager is hiertegen verweer gevoerd.
1.5 Op 16 november 2017 heeft een zitting ten overstaan van de kantonrechter plaatsgevonden. In de pleitnota van verweerder heeft hij, voor zover relevant, het volgende gesteld:
"5c.De heer [B] verklaart: [klager] is nogal nalatig omtrent het dragen van een geschikt gezichtsmasker (Deze heb ik zelf meerdere malen aangeschaft op rekening van [naam werkgever]). (…)
6. De rapportage van de bedrijfsarts (productie 6 verzoekschrift [naam werkgever]) zou niet waarheidsgetrouw zijn. Toch komt in productie 3 (Verweerschrift [klager] naar voren:
a. Dat Pro Persona en de GGD [klager] hebben verwezen naar de bedrijfsarts. [Klager] omschrijft: “Dat u de geen bent die in arbeids gerelateerde zaken, hierop moet gaan handelen”. (…)
12c. Dat [klager] ziek is van het werk blijkt uit niets. (…).
28d. [Naam werkgever] heeft uw rechtbank niet onjuist en/of onvolledig geïnformeerd. [Naam werkgever; bedoeld zal zijn: klager; suggestie voorzitter] verzoekt uw rechtbank om stukken in te dienen. [Naam werkgever] heeft er geen behoefte aan dat de stukken van de Inspectie op straat komen te liggen. Te meer nu vast staat dat de overtredingen door [naam werkgever] zijn opgelost en bovendien vast staat dat [klager] niet ziek is van het werk (…). Bovendien gaat het om stukken waarin [klager] geen partij is. Derhalve biedt artikel 843a Rv geen grondslag voor het verzoek van [klager].”
1.6 Bij e-mails van 4 september 2017 en van 14 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in het verzoekschrift van 12 september 2017 in strijd met de waarheid en daarmee in strijd met artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering te stellen dat klager de mensen van de Arbodienst heeft bedreigd, terwijl hij wist dat dat niet waar was;
b) niet te antwoorden op vragen van klager en/ of zijn gemachtigde in e-mails van augustus- november 2017 over de beschuldigingen aan het adres van klager, en daardoor onzorgvuldig jegens klager te handelen;
c) bij het verzoekschrift producties 3 (profiel klager op LinkedIn) en 6 (rapportage bedrijfsarts) te voegen, waardoor hij klager heeft beschadigd;
Toelichting:
In het verweerschrift namens klager is aangegeven dat productie 6 bij het verzoekschrift van verweerder niet waarheidsgetrouw was. Een en ander is ondersteund met productie 3 bij zijn verweerschrift. Verweerder heeft deze informatie tegen klager gebruikt, terwijl daaruit juist af te leiden was dat bijlage 6 klager zou beschadigen vanwege de leugens. Anders dan daarin wordt gesteld, heeft Pro Persona klager niet doorverwezen naar de bedrijfsarts. Verweerder heeft zijn standpunten vooral onderbouwd met informatie uit productie 3, terwijl hij had kunnen weten dat deze niet rechtsgeldig was als hij de stukken op leugens had gecontroleerd. Zonder zijn toestemming heeft verweerder informatie uit het LinkedIn profiel van klager gebruikt;
d) in zijn pleitnota van 16 november 2017 onder punt 6a de uitspraken van klager aan te dikken, waardoor klager ten overstaan van de rechter in kwaad daglicht is geplaatst;
e) in zijn pleitnota van 16 november 2017 onder de punten 5c en 12c uitspraken in strijd met de waarheid te doen terwijl de bedrijfsarts geen documenten van de cliënte van verweerder heeft gekregen;
f) aan de deskundige van het UWV bewust onjuiste en onvolledige informatie te verschaffen zonder onderbouwing ervan met stukken, terwijl verweerder wist dat klager nimmer medewerkers van de Arbodienst heeft bedreigd;
g) bewust de arbeidsrapportage van het SZW achter te houden voor de rechtbank en daarover in zijn pleitnota onder punt 28d in strijd met de waarheid te stellen dat het om stukken gaat waarbij klager geen partij was;
h) zich schuldig te maken aan smaad en/of laster en/of belediging van klager doordat hij het verzoekschrift namens zijn cliënte tegen beter weten in heeft ingediend in een openbare gerechtelijke procedure;
i) een gebrekkige kantoorklachtenregeling te hanteren, nu hij niet op die manier kan klagen over verweerder.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
4.2 Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.3 De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdelen a), c) d), e), f), g) en h)
4.4 Verweerder betwist dat hij bewust onwaarheden over klager heeft gesteld in processtukken of anderszins bewust onjuiste of onvolledige informatie aan derden, waaronder aan de deskundige van het UWV, zou hebben verstrekt. Volgens hem is de door klager gewraakte stelling in zijn verzoekschrift, namelijk dat klager de mensen van de Arbodienst heeft bedreigd, afkomstig van zijn cliënt en werd dat standpunt ook ondersteund door een brief van mei 2017 van de Arbodienst zelf. Ook de in zijn pleitnota gewraakte standpunten zijn afkomstig van zijn cliënte. Als partijdig advocaat diende hij voorts relevante producties, waaronder verklaringen van derden en informatie van het LinkedIn profiel van klager, namens zijn cliënte in de procedure tegen klager in te dienen. Hij had ook geen enkele reden om aan de juistheid daarvan, dus ook niet ten aanzien van het rapport van de bedrijfsarts, te twijfelen. Het is verweerder dan ook onduidelijk hoe hij klager daarmee zou hebben beschadigd, die in deze procedure gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om hiertegen zijn verweer te voeren. Van het tuchtrechtelijk verwijtbaar aandikken van uitspraken in zijn pleitnota, zoals hem wordt verweten, is evenmin sprake geweest. Uit het transcript van productie 3 van het verweerschrift bleek immers dat klager diverse hulpverleners had betrokken, waaronder Pro Persona / GGZ, maar ook de huisarts. Tot slot betwist verweerder dat hij zich met zijn handelwijze schuldig heeft gemaakt aan smaad, laster en belediging of abject, infaam en/of strafbaar heeft gehandeld. De feiten van de hem gemaakte verwijten hebben betrekking op een civiele procedure tussen klager en zijn werkgever. In dat kader heeft verweerder relevante informatie en bewijs gebruikt, aangeboden en gepresenteerd dat aan hem beschikbaar is gesteld, zonder dat hij daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.
4.5 Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (gedragsregel 30 oud). Klager beklaagt zich erover dat verweerder een aantal onjuiste feiten heeft gesteld waarmee hij de rechter op het verkeerde been heeft gezet.
4.6 Naar het oordeel van de voorzitter is van klachtwaardig spreken van onwaarheid door verweerder in zijn verzoekschrift of pleitnota of jegens derden geen sprake geweest, omdat verweerder daarbij af mocht gaan op de met bewijsstukken onderbouwde informatie van zijn cliënte. Als partijdige belangenbehartiger mocht hij de stellingen en feiten namens zijn cliënte aanvoeren, en in dat kader relevante bewijsstukken overleggen, zoals hij dat heeft gedaan in de diverse processtukken jegens klager. Niet is gebleken dat verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Voor zover klager betoogt dat verweerder hem door de gekozen processtrategie die hij namens zijn cliënte heeft gevoerd in zijn belangen heeft geschaad, kan dat verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Dat is immers een juridisch geschil, dat ter beoordeling is voorgelegd aan de civiele rechter. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.
4.7 Op grond van het vorenstaande, in onderling samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klagers. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdelen a), c) d), e), f), g) en h) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.8 Verweerder stelt dat hij e-mails van klager en/of zijn gemachtigde heeft doorgestuurd aan zijn cliënte en op relevante vragen antwoord heeft gegeven.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien in hoeverre aan verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat sprake is van een verplichting tot antwoorden door verweerder jegens klager is de voorzitter, bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt onderbouwen, niet gebleken. Mitsdien ontbreekt voor dit verwijt een feitelijke grondslag. Ook klachtonderdeel b) oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel i)
4.10 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat een kantoorklachtenregeling enkel openstaat voor cliënten en niet is bedoeld voor wederpartijen van die cliënten. Voor zover klager in dit klachtonderdeel verweerder verwijt dat zijn kantoorklachtenregeling gebrekkig is, hetgeen overigens door verweerder wordt betwist, heeft klager geen eigen rechtstreeks belang bij dat verwijt. Daarmee oordeelt de voorzitter klager kennelijk-niet ontvankelijk in klachtonderdeel i).
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel i);
de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 13 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 13 februari 2019.