ECLI:NL:TADRARL:2019:288 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-918

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:288
Datum uitspraak: 27-03-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 18-918
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt een deel van de klacht kennelijk ongegrond wegens ontbreken eigen belang. Voor het overige zijn de klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij in een arbeidsgeschil weliswaar felle uitlatingen in de correspondentie gedaan, maar niet dusdanig dat zij onnodig grievend jegens klager waren. Dat verweerder onwaarheden heeft gesteld is de voorzitter niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2019

in de zaak 18-918

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 20 november 2018 met kenmerk K 18/58, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is werkzaam in de functie van General Manager bij het bedrijf M. B.V. (hierna: M.) te G. In die hoedanigheid heeft hij een reorganisatie moeten doorvoeren. Een van de boventallige werknemers was de heer B.

1.2    In het kader van een reorganisatie is tussen M. en de heer B. een arbeidsconflict ontstaan.

1.3    Klager trad als vertegenwoordiger van M. op in de ontslagvergunningprocedure bij UWV tegen de heer B. en later in een door de heer B. aanhangig gemaakt kort geding tot wedertewerkstelling, bij de rechtbank. Verweerder trad in deze procedures als advocaat van de heer B. op.

1.4    Op 16 maart 2018 heeft UWV de ontslagvergunningaanvraag van M. afgewezen.

1.5    Bij vonnis van 19 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter de heer B. in het gelijk gesteld.

1.6    In de periode van 19 tot en met 26 maart 2018 hebben tussen klager en de heer B. gesprekken plaatsgevonden om te bezien of een oplossing in der minne kon worden bereikt. Verweerder was soms bij die gesprekken aanwezig.

1.7    Bij e-mail van 28 maart 2018 heeft verweerder klager als volgt aangeschreven:

“ Geachte heer R.,

In overleg met client bleek mij dat er overeenstemming mogelijk lijkt te zijn over het navolgende (...).”

1.8    Bij e-mail van 30 maart 2018 heeft klager op dit e-mailbericht gereageerd. Uit deze e-mail blijkt dat klager de heer B. op 3 april 2018 om 13.00 uur verwacht voor werkhervatting en dat hij tezamen met de algemeen directeur van de moedermaatschappij van M., mevrouw V., persoonlijk met de heer B. zal gaan bespreken hoe zijn carriere bij M. verder kan worden vormgegeven. Ten aanzien van de voorgestelde regeling geeft klager het volgende aan:

“De ridicule door de heer B. gevraagde beeindigingsvergoeding schaadt het economisch perspectief van M. We staan dus ook niet langer open voor gesprekken over beeindiging van het dienstverband in welke vorm dan ook, niet met u, niet rechtstreeks met de heer B., niet in het bijzijn van een mediator, in geen enkele vorm. Al hetgeen besproken en geschreven inzake beeindiging komt met dit schrijven te vervallen.

Verdere correspondentie uwerzijds gaarne richten tot dhr. B.”

Laatstgenoemde ‘dhr. B’  is een andere medewerker van klagers werkgever, niet te verwarren met klagers cliënt B.

1.9    Bij brief van 4 april 2018 aan klager en mevrouw V. heeft verweerder namens zijn cliënt de heer B. de werkgever, M., als volgt bericht:

“Volkomen ‘out of the blue’ kwam voor client dan ook de e-mail d.d. 30 maart jl., waarin het volledige voorstel werd ingetrokken en client werd opgeroepen om een gesprek te hebben met [klager] en mevrouw V. Client werd niet opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten, maar er zou gesproken worden over een nadere invulling van de werkzaamheden voor client.

Dit zeer verwijtbaar handelen van werkgever heeft op client groots effect gehad. Werkgever maakt zich hiermee een volstrekt onbetrouwbare gesprekspartner, maar op deze manier omgaan met mensen is voor client echt onacceptabel. (...)

Daarnaast is werkgever schadeplichtig jegens client. Door op een zo laat moment de onderhandelingen af te breken, in dit stadium, is als onrechtmatig te kwalificeren. Tevens is het in strijd met goed werkgeverschap. (...)

Overigens is ook de bestuurder van werkgever persoonlijk aansprakelijk te houden voor het handelen van werkgever. Haar valt immers persoonlijk een ernstig verwijt te maken, aangezien een behoorlijk handelend bestuurder niet tot deze beslissing was gekomen. (...).

Bovengenoemde omstandigheden, die nog niet eens uitputtend zijn weergegeven, leiden tot de conclusie dat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat haar bestuurder hiervoor tevens als onbehoorlijk handelend bestuurder persoonlijk aansprakelijk te houden is. (...)

Dit voorstel is geldig tot en met donderdag 5 april 2018. Indien dit niet onvoorwaardelijk wordt aanvaard, is het voorstel vervallen en kan er geen beroep meer op worden gedaan. Dit voorstel staat niet in de weg aan de voornoemde verzoeken; dit voorstel wordt uitsluitend gedaan uit pragmatische overwegingen teneinde verdere procedures te voorkomen.

Als het voorstel wordt afgewezen ontvang ik graag uiterlijk op genoemde dag uw verhinderdata voor de te entameren procedure.”

1.10    Bij brief van 13 april 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij zich niet als integer en betrouwbaar persoon heeft gedragen door:

a)    zich rechtstreeks tot mevrouw V. en klager te richten, ondanks het feit dat klager in zijn e mail aan verweerder d.d. 30 maart 2018 aangaf dat hij zich tot de heer B. diende te richten;

b)    klager “als een onbetrouwbaar persoon” af te schilderen bij zijn baas, mevrouw V., door in de brief van 4 april 2018 veel onwaarheden te vermelden, welke mevrouw V. voor waar heeft aangenomen;’

c)    te proberen om klager “erbij te lappen” door in de e-mail 28 maart 2018 niet te refereren aan de al bereikte overeenstemming tussen klager en de heer B., en niet te vermelden dat klager de heer B. heeft gevraagd het voorstel op papier te zetten;

d)    in zijn brief van 4 april 2018 niet het standpunt in te nemen dat er een beeindigingsovereenkomst is die door M. moest worden nagekomen en ook geen rechtsmaatregelen aan te kondigen om nakoming daarvan af te dwingen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht(onderdelen) aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet het klachtrecht niet voor eenieder in het leven heeft geroepen maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen.

4.2    De e-mail d.d. 30 maart 2018 is door klager verzonden in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van M. als werkgever van de heer B. Dat betekent dat niet hem

maar M. een klachtrecht toekomt ten aanzien van het negeren van het in die e-mail opgenomen verzoek verdere correspondentie aan de heer B. te richten.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in zoverre, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel wordt derhalve niet toegekomen.

Ad klachtonderdeel b), c) en d)

4.4    Deze klachtonderdelen betreffen het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid als advocaat van de wederpartij. Dat betekent dat deze dienen te worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.5    De voorzitter zal deze klachtonderdelen aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.

4.6    In de correspondentie waarover klager klaagt, heeft verweerder steeds het standpunt van zijn client verwoord en daarin ook de aansprakelijkheid van M. en haar bestuurder meegenomen. Naar het oordeel van de voorzitter zijn de gewraakte uitlatingen in de correspondentie weliswaar fel van toon, maar niet zodanig van toon of aard dat verweerder daarmee zijn onder 4.4. omschreven vrijheid te buiten is gegaan. Die uitlatingen zijn daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar jegens M. en haar bestuurder, laat staan dat dat zo zou zijn jegens klager privé, als vertegenwoordiger van M.

4.7    Gelet op de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken is naar het oordeel van de voorzitter ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder uitlatingen heeft gedaan (waarvan hij wist dat) die onjuist waren. Evenmin is aannemelijk dat er al een definitieve overeenkomst bestond tussen klagers cliënt en zijn werkgever, zodat ook niet kan worden gezegd dat hij een dergelijke overeenkomst ten onrechte heeft verzwegen. Dat telt temeer nu hij wel melding heeft gemaakt van een mogelijke overeenkomst en ook klager blijkens de door hem gebezigde bewoordingen eerder uitging van een voorstel om tot een overeenkomst te komen, dan van een al gesloten overeenkomst.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

-     verklaart klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

-     verklaart de klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 27 maart 2019.

griffier                                      voorzitter