ECLI:NL:TADRARL:2019:274 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-459

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:274
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 19-459
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster is als belanghebbende ontvankelijk in haar klacht. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van zijn cliënt niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019

in de zaak 19-459

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 juli 2019 met kenmerk Z 657380 (18-0153) HH/sd, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en haar buurman (hierna: de buurman) wonen in naast elkaar gelegen appartementen met aangrenzende balkons. Klaagster heeft haar appartement in eigendom en de buurman huurt zijn appartement van woningbouwvereniging V. (hierna: de verhuurder). Klaagster en de verhuurder zijn lid van de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE).

1.2    Sinds 2012 zijn klaagster en de buurman verwikkeld in een burenruzie en beschuldigen zij elkaar van het veroorzaken van overlast. Deze overlast is verschillende keren onderwerp geweest van civielrechtelijke procedures, waaronder in een hogerberoepsprocedure bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) in 2016.

1.3    Het hof heeft in een arrest van 29 maart 2016 onder meer beslist dat het klaagster is verboden om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen en dat zij een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag of gedeelte daarvan dat klaagster dit verbod overtreedt, met een maximum van

€ 10.000,00.

1.4    In mei 2017 heeft de verhuurder de buurman bij de kantonrechter te Den Haag gedagvaard en – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd.

Verweerder heeft de buurman in dit huurgeschil bijgestaan.

1.5    Verweerder heeft op de rol van 1 augustus 2017 namens de buurman bij conclusie van antwoord (hierna: de conclusie van antwoord) op de dagvaarding van de verhuurder gereageerd. In de conclusie van antwoord heeft verweerder – onder meer – alinea’s opgenomen over de Facebookpagina van de buurman en van filmpjes die de buurman op deze pagina heeft geplaatst.

1.6    Op 7 november 2017 heeft in het huurgeschil tussen de verhuurder en de buurman een comparitie van partijen plaatsgevonden. Klaagster was op de comparitie van partijen van 7 november 2019 als toehoorder aanwezig.

1.7    Bij vonnis van 23 januari 2018 heeft de kantonrechter te Den Haag de vordering van de verhuurder – kort gezegd – afgewezen.

1.8    Op 27 mei 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar

heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onjuiste informatie over klaagster bij de rechter heeft ingediend;

b)    in de conclusie van antwoord alleen maar over klaagster heeft geschreven, terwijl klaagster niet eerder een brief van verweerder heeft ontvangen, en waarin hij klaagster onterecht van zaken heeft beschuldigd;

c)    klaagster in de conclusie van antwoord heeft beschuldigd, terwijl zij geen enkele mogelijkheid had om te reageren omdat zij geen partij is in het geschil;

d)    klaagster niet als getuige heeft opgeroepen of anderszins in de gelegenheid heeft gesteld om tijdens de zitting bij de rechtbank uitleg te geven;

e)    eraan voorbij is gegaan dat het filmpje door zijn cliënt is gemaakt in de privésfeer en nooit op de Facebookpagina van zijn cliënt geplaatst had mogen worden;

f)    is vergeten om de aanleiding voor het maken van het filmpje door zijn cliënt bij de rechter te melden;

g)    alleen het verhaal van zijn cliënt heeft aangegeven en geen mededeling heeft gedaan van de filmbeelden van klaagster;

h)    de rechter een compleet verkeerd beeld heeft gegeven van het woongedrag van zijn cliënt.

2.2     De voorzitter zal de stellingen die klaagster heeft gebruikt om haar klacht te onderbouwen, waar nodig, bij de beoordeling bespreken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal het verweer, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4    BEOORDELING

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klaagster geen partij is bij de zaak tussen de verhuurder en de buurman en dat klaagster daarom niet-ontvankelijk is in haar klacht.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klaagster klaagt over gedragingen van verweerder jegens haar die hebben plaatsgevonden in het kader van een huurgeschil tussen de verhuurder en de buurman. In dat geschil heeft de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst met de buurman gevorderd, omdat de buurman zich niet als goed huurder zou hebben gedragen door voor escalatie van de burenruzie tussen hem en klaagster te zorgen. Gelet op de context waarbinnen de gedragingen waarover is geklaagd hebben plaatsgevonden, is de voorzitter van oordeel dat klaagster voldoende belang heeft bij haar klacht. Klaagster is als belanghebbende dan ook ontvankelijk in haar klacht over verweerder. De voorzitter zal de klacht hierna inhoudelijk beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) tot en met d)

4.3    Klachtonderdelen a) tot en met d) gaan over de volgens klaagster onjuiste feiten en informatie die verweerder in de conclusie van antwoord over haar heeft opgenomen zonder dat zij in de gelegenheid is gesteld zich daartegen te verweren. Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.4    De voorzitter stelt vast dat de conclusie van antwoord deel uitmaakt van een geschil tussen de verhuurder en de buurman en dat in dit geschil zich afspeelt tegen de achtergrond van de langslepende burenruzie en de overlastperikelen tussen klaagster en de buurman. Anders dan klaagster meent, is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder feiten en informatie over onder meer het door klaagster voeren van duiven en over de VvE  in de conclusie van antwoord heeft opgenomen waarvan hij wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat deze feiten en informatie onjuist waren. De dossierstukken bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Er bestond voor verweerder dan ook geen aanleiding om de informatie die hij van zijn cliënt kreeg vooraf bij klaagster te verifiëren. Daarbij merkt de voorzitter op dat de meningen over de feiten in een langdurige burenruzie nu eenmaal vaak uiteenlopen. Dat klaagster zich geschaad voelt door het vonnis van 23 januari 2018 vanwege de daarin vermelde feiten kan, hoe vervelend dit gevoel voor klaagster ook is, verweerder niet worden verweten. Ook is het de voorzitter, mede gelet op de context van het huurgeschil en de achterliggende burenruzie, niet gebleken dat verweerder zich in de conclusie van antwoord grievend, laat staan onnodig grievend, over klaagster heeft uitgelaten of de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Dat verweerder voorafgaand aan de conclusie van antwoord geen brief naar klaagster heeft geschreven en klaagster niet als getuige in het huurgeschil heeft opgeroepen maakt dit oordeel niet anders. Klaagster is geen procespartij in het huurgeschil tussen de verhuurder en de buurman en zij heeft, volgens het onweersproken standpunt van verweerder, tijdens de comparitie van partijen op 7 november 2017 de gelegenheid gekregen om te reageren op de punten die in het huurgeschil naar voren zijn gebracht en zij heeft van die gelegenheid kennelijk ook gebruik gemaakt. Als advocaat van zijn cliënt heeft verweerder de vrijheid om de processtrategie te bepalen en dus ook of en zo ja welke getuigen hij naar voren wil brengen. Daarbij dient verweerder alleen rekening te houden met de belangen van zijn cliënt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de grenzen van de hem daarbij toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdelen a) tot en met d) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen e) tot en met g)

4.5    Klachtonderdelen e) tot en met g) gaan over filmpjes op de Facebookpagina van de buurman en de vermelding daarvan door verweerder in de conclusie van antwoord. Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter moet de vermelding van de filmpjes op de Facebookpagina van de buurman in de conclusie van antwoord worden bezien in de context van het huurgeschil tussen de verhuurder en de buurman. Ook hierbij geldt dat verweerder als partijdige belangenbehartiger alleen rekening hoeft te houden met de belangen van zijn cliënt en dat verweerder de vrijheid heeft om te bepalen wat hij in de conclusie van antwoord naar voren brengt. Dat daarbij sprake zou zijn van onjuiste feiten en informatie over klaagster en over de filmpjes op de Facebookpagina van de buurman is de voorzitter niet gebleken. De dossierstukken bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Verweerder was naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet gehouden om de feiten en informatie die hij van zijn cliënt kreeg vooraf bij klaagster te verifiëren en verweerder heeft, door dit niet te doen, de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de grenzen van de hem daarbij toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdelen e) tot en met g) zijn daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.7    Klachtonderdeel h) gaat over het volgens klaagster compleet verkeerde beeld dat verweerder in de conclusie van antwoord heeft gegeven van het woongedrag van zijn cliënt.

4.8    Het is de taak van verweerder als advocaat om zijn cliënt zo goed mogelijk bij te staan en daarbij is het uitgangspunt dat verweerder partijdig is en dus alleen rekening hoeft te houden met de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Gelet hierop en op de tekst en bewoordingen van de conclusie van antwoord is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder feiten of informatie over (het woongedrag van) zijn cliënt naar voren heeft gebracht waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die feiten en informatie onjuist waren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de grenzen van de hem daarbij toekomende vrijheid als advocaat van zijn cliënt niet overschreden. Klachtonderdeel h) is dan ook kennelijk ongegrond.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 2 december 2019.

griffier                         voorzitter