ECLI:NL:TADRARL:2019:256 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-771

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:256
Datum uitspraak: 11-06-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Zaaknummer(s): 18-771
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft klaagster in haar arbeidsgeschil weliswaar deskundig bijgestaan, maar - ook - door problemen in haar kantoororganisatie haar werkzaamheden onvoldoende voortvarend gedaan en daarover onvoldoende duidelijk met klaagster gecommuniceerd. Dat zij dat wel heeft gedaan is niet met schriftelijke stukken onderbouwd. In zoverre is de klacht gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2019

in de zaak 18-771

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 november 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 oktober 2018 met kenmerk 51/17/087, door de raad ontvangen op 2 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft zich na een haar overkomen bedrijfsongeval tot verweerster gewend met het verzoek haar belangen te behartigen naar aanleiding van het door haar van haar werkgever ontvangen voorstel om met wederzijds goedvinden tot een einde te komen van haar dienstverband. Op 12 januari 2016 heeft het intakegesprek plaatsgevonden.

2.3    Op 13 januari 2016 is verweerster langdurig uitgevallen wegens ziekte. De zaak van klaagster is waargenomen door een kantoorgenote van verweerster, mr. B.

2.4    Op 18 februari 2016 heeft mr. B. een concept-reactie voorgelegd aan klaagster. Op 19 april 2016 is de reactie aan de werkgever van klaagster gezonden.

2.5    Op 8 juni 2016 heeft verweerster de behandeling van de zaak weer op zich genomen.

2.6    Op 11 juli 2016 heeft verweerster een aantal bij klaagster in rekening gebrachte uren in verband met het ontstane ongemak als gevolg van de tijdelijke overname van de zaak door mr. B. gecrediteerd.

2.7    Op 13 juli 2016 heeft verweerster een rappel aan de werkgever gestuurd.

2.8    Op 22 juli 2016 heeft de werkgever laten weten later te zullen reageren.

2.9    Op 1 augustus 2016 heeft klaagster aan verweerster laten weten liever naar de rechter te willen.

2.10    Op 9 september 2016 heeft de werkgever meegedeeld nog niet alles helder te hebben, waarop verweerster klaagster een e-mail heeft gestuurd met het voorstel even het telefoontje van de werkgever af te wachten en daarna te overleggen.

2.11    Klaagster heeft op 11 september 2016 gereageerd met het bericht dat haar vader is overleden en zij bovendien zelf een operatie moet ondergaan ten gevolge waarvan zij de komende 10 weken haar tijd en energie aan andere zaken besteedt.

2.12    Op 5 oktober heeft verweerster aan klaagster voorgesteld een gesprek te hebben. Klaagster heeft aangegeven dat dat geen zin heeft omdat er geen nieuws is.

2.13    Op 25 november 2016 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of er een mogelijkheid is om via de rechter ontslag aan te vragen en of verweerster bereid is dat te doen. Om dit te bespreken heeft verweerster klaagster nog diezelfde dag uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster heeft daar niet op gereageerd.

2.14    Op 29 mei 2017 heeft verweerster geconstateerd dat het wederom stil blijft aan de kant van de werkgever en stelt zij aan klaagster een aantal mogelijkheden voor.

2.15    De werkgever heeft per e-mail van 13 juni 2017 van zich laten horen. Verweerster heeft dit e-mailbericht op 21 juli 2017 doorgestuurd aan klaagster. Op 29 juni en 12 juli 2017 heeft klaagster tevergeefs getracht verweerster telefonisch te bereiken.

2.16    Op 12 augustus 2017 heeft klaagster inhoudelijk op de mail aan haar van 21 juli 2017 gereageerd.

2.17    Op 9 oktober 2017 heeft klaagster verweerster een e-mail gestuurd waarbij zij de samenwerking heeft opgezegd en heeft aangekondigd een klacht te zullen indienen bij de deken.

2.18    Op 12 november 2017 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken. Haar stukken heeft ze op dat moment nog niet retour ontvangen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    systematisch de telefoontjes en mailtjes van klaagster negeert;

b)    belangrijke informatie niet meldt;

c)    zich niet aan afspraken houdt;

d)    niet correct omgaat met klachten van klaagster;

e)    het vertrouwen van klaagster heeft geschaad door de zaak maandenlang te laten liggen, de belangen van klaagster niet te behartigen en nergens op te reageren;

f)    de zaak van klaagster heeft geschaad.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd. Zij stelt dat de samenwerking met klaagster vanaf het begin moeizaam is geweest, ook doordat zij al snel uitviel. Volgens verweerster had klaagster moeite met haar adviezen, maar als advocaat aan werknemerszijde kun je volgens verweerster niet veel als een werkgever het dienstverband slapend houdt. Verweerster erkent dat door interne omstandigheden binnen haar kantoor de zaak van klaagster meer vertraging heeft opgelopen dan wenselijk is. Zij heeft klaagster bij e-mail van 25 juni 2018 excuses aangeboden voor de gang van zaken. Op het specifieke verweer van verweerster per klachtonderdeel zal de raad hierna zo nodig ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid in een zaak een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdelen a), b), c), d) en f)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.3    Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen kan de raad niet vaststellen dat de door klaagster in de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) aan verweerster verweten gedragingen terecht en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Verweerster heeft de stellingen van klaagster ter zake gemotiveerd betwist en klaagster heeft de juistheid van haar stellingen niet althans onvoldoende met verificatoire bescheiden aannemelijk kunnen maken. De omvangrijke e-mailcorrespondentie die tussen partijen gevoerd is biedt juist steun voor het tegendeel.

5.4    De onder deze klachtonderdelen verweten gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar de hiervoor genoemde maatstaf, dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. 

Ad klachtonderdeel e)

5.5    Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de raad dat de zaak een aantal keren gedurende langere tijd heeft stilgelegen, bijvoorbeeld omdat de werkgever niet reageerde. Verweerster heeft dat ook erkend. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster op die momenten niet steeds adequaat gereageerd. Zo had het op haar weg gelegen de werkgever (vaker) te rappelleren, zeker in de gevallen waarin de werkgever zelf een reactietermijn had genoemd waar hij zich niet aan hield. Daarnaast staat vast dat verweerster de e-mail van de werkgever van 13 juni 2017 eerst op 20 juli 2017 aan klaagster heeft doorgestuurd. Vastgesteld wordt dan ook dat de communicatie tussen klaagster en verweerster niet optimaal is geweest en dat verweerster ten onrechte op e-mails niet of niet tijdig heeft gereageerd. Verweerster stelt in dit verband weliswaar dat de inhoud van de te treffen beëindigingsregeling voor klaagster belangrijker was dan snelheid, maar dat blijkt naar het oordeel van de raad niet eenduidig uit de zich in het dossier bevindende stukken. Het had op de weg van verweerster gelegen om voor wat betreft de wensen van klaagster voor schriftelijke vastlegging te zorgen. Dat dat niet is gebeurd, komt voor haar rekening. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alle omstandigheden in aanmerking nemend, waaronder de aard en ernst van het gegronde klachtonderdeel alsmede het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerster, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-771.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel e) gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, L.A.M.J. Pütz, H. Dulack en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter