ECLI:NL:TADRARL:2019:25 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-274

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:25
Datum uitspraak: 07-01-2019
Datum publicatie: 11-02-2019
Zaaknummer(s): 18-274
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt alleen klaagster ontvankelijk in haar klacht tegen verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder conform de door klaagster verstrekte opdracht in het huurkoopgeschil gehandeld en die opdracht zorgvuldig en voortvarend en in het belang van klaagster uitgevoerd. Verweerder heeft ook de diverse herstel- en schadevorderingen van klaagster in de procedure tegen de stichting ingebracht zoals door klaagster aan hem was verzocht. Dat dit uiteindelijk niet tot succes heeft geleid door afwijzing van die vorderingen door de rechtbank, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 januari 2019

in de zaak 18-274

naar aanleiding van de klacht van:

klager, en

klaagster,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij ongedateerde brief, ontvangen op 9 oktober 2017 door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken), hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 april 2018, met kenmerk 51/17/074, door de raad ontvangen op 13 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de e-mail van klagers van 30 april 2018, met één bijlage (brief d.d. 21 maart 2018 van klagers aan de deken);

- de e-mail van klagers van 4 mei 2018;

- de e-mail van verweerder van 5 juni 2018.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 1 december 2011 heeft klaagster onderhands een huurkoopovereenkomst gesloten met Stichting [naam] (hierna: de stichting) met betrekking tot een manege met dienstwoning en bijbehorende gronden (hierna: de manege). In die overeenkomst is onder meer bepaald (artikel 5) dat de onroerende zaak aan klaagster wordt overgedragen in de staat waarin deze zich bevindt en dat de feitelijke levering en aanvaarding plaats zal vinden op 5 december 2011, waarbij de aanvaarding van het feitelijk gebruik impliceert dat klaagster het verkochte in goede staat heeft aanvaard (artikel 6.1), en de koopprijs € 600.000,- bedraagt.

2.3 Bij brief van 4 maart 2014 is klaagster door de advocaat van de stichting in gebreke gesteld en gesommeerd om de achterstallige huurtermijnen van € 16.107,42 aan te zuiveren. Bij gebreke van tijdige betaling zou door de stichting van klaagster in rechte betaling van de huurachterstand worden gevorderd, alsmede de ontbinding van de huurkoopovereenkomst en ontruiming van de manege.

2.4 Op 10 maart 2014 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met een verzoek om rechtsbijstand.

2.5 Per e-mail van 19 maart 2014 heeft verweerder aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster (hierna: DAS), voor zover relevant, als volgt bericht:

“(…) Inmiddels, zo vertelde u mij hedenochtend, zou uw maatschappij wel dekking verlenen voor het geschil dat cliënte heeft. (…)

Inhoudelijk vertelde u mij kort al dat u aan het onderzoeken bent of diverse klachten van [klaagster], zoals bijvoorbeeld het niet doen van mededelingen door de wederpartij en het aanwezig zijn van vervuilde grond op het perceel enig juridisch hout zou snijden. Vervolgens zou u daarop uw acties willen richten. Ik vertelde u echter dat ik van mening ben dat de door u ook bestudeerde koopakte in vergaande mate nietig is, waardoor ik een andere tactiek zou voorstaan. Een tactiek die ik overigens ook al uitvoerig met [klaagster] besprak. Om deze redenen lijkt het mij opportuun ondergetekende voort te laten gaan met de werkzaamheden onder verlening van dekking onder de rechtsbijstandpolis van [klaagster]. (…).”

Op 25 maart 2014 heeft verweerder van DAS toestemming gekregen om werkzaamheden voor klaagster te verrichten in haar geschil met de stichting.

2.6 Per e-mail van 1 mei 2014 heeft verweerder DAS op de hoogte gebracht van de stand van zaken van het dossier van klaagster en daarin de met DAS gemaakte (financiële) afspraken bevestigd en toegelicht welke werkzaamheden hij tot dat moment had gedaan. Voorts heeft hij daarin gemeld:

“(…) Ook heb ik in deze een coachende rol aangenomen. Er zijn tal van (financiële) problemen aan de zijde van [klaagster], waardoor op diverse vlakken veel ruggespraak is met [klaagster]. Die problemen komen voort uit de situatie die ontstaan is door toedoen van [de stichting]. Ik zie evenwel licht aan het einde van de tunnel. Immers, als met [de stichting] overeenstemming bereikt wordt over een nieuwe overeenkomst, zal de financiële last voor [klaagster] op korte termijn verlaagd worden. Alsdan is er ruimte om de overige problemen op te lossen en kan [klaagster] zich weer volledig gaan richten op de exploitatie van de pensionstal. Ik zie hiervoor dus goede mogelijkheden. (…)”

2.7 Op 10 oktober 2014 heeft verweerder namens klaagster de stichting gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Daarbij heeft klaagster onder meer gevorderd dat de rechtbank de stichting zal veroordelen tot betaling van diverse bedragen aan klaagster wegens ongerechtvaardigde verrijking en schadevergoeding, de stichting te veroordelen tot herstel van diverse gebreken aan de manege, onder verbeurte van een dwangsom, alsmede:

“VI. Schriftelijke vastlegging van de overeenkomst door uw Rechtbank, waarbij de nietige bedingen uit de onderhavige overeenkomst in overeenstemming met de wet worden gebracht en waarin de bestaande wanverhouding tussen verplichtingen en rechten wordt gewijzigd, op de wijze zoals in het lichaam dezes betoogd, waarbij de gehele periode vanaf ingebruikname in ogenschouw wordt genomen;”

2.8 Per e-mail van 4 mei 2015 heeft klaagster aan verweerder om een toelichting gevraagd waarom hij eerst zo overtuigd was van hun zaak maar tijdens de laatste zitting had aangegeven dat een verhuizing ook in overweging moest worden genomen.

2.9 Hierop heeft verweerder per e-mail van 4 mei 2015 aan klaagster bevestigd dat hij slechts voor de zekerheid over het omzien naar alternatieve woonruimte met klagers had gesproken en voorts:

“Ik ben uw belangen gaan behartigen nadat [de stichting] de huurkooprelatie met u wilde verbreken. Men wilde de overeenkomst ontbinden, omdat sprake was van betalingsachterstanden. Wij zijn toen gaan onderzoeken op welke wijze wij ervoor zouden kunnen zorgen dat u toch gebruik kon blijven maken van de manege. Die mogelijkheid heb ik gevonden in de Tijdelijke Wet Huurkoop Onroerende Zaken. De inmiddels al veelbesproken wet. De overeenkomst die u met de stichting had gesloten, voldeed namelijk niet aan de vereisten. Een van die vereisten is het taxatierapport, dat ontbrak. (…) Evenwel heeft de rechter tijdens de zitting al voorzichtig laten doorschemeren dat hij toch waarde hecht aan het taxatierapport van de stichting uit 2010/2011. Dit houdt dus in dat wij er rekening mee moeten houden dat de koopprijs niet zover naar beneden zal worden bijgesteld als u zou wensen.

Daarnaast is er nog de situatie met betrekking tot de gebreken. U stelt daarover de het de stichting is die heeft nagelaten de opstallen te onderhouden, waardoor u nu te maken heeft met achterstallig onderhoud. Om deze reden heb ik namens u aangegeven dat de stichting de gebreken moet gaan herstellen. Evenwel geldt natuurlijk dat u uitdrukkelijk in de overeenkomst bent overeengekomen dat u de opstallen accepteert zoals ze zijn. Ik heb u dit al meermaals voorgehouden en ook de rechter heeft u dit nog meegegeven. (…)

Aldus verkeren wij in de situatie dat het oorspronkelijke doel, te weten: voorkomen dat u gedwongen wordt het perceel te verlaten, nog steeds te kunnen bereiken. Evenwel is wel duidelijk geworden dat het maar de vraag is of het zal lukken de verkoopprijs naar beneden bij te stellen en het is de vraag of de stichting gedwongen gaat worden om de door u geleden schade wegens het achterstallig onderhoud aan de opstallen te vergoeden.”

2.10 Bij tussenvonnis van 21 oktober 2015 heeft de rechtbank, voor zover de raad bekend, beslist dat tussen klaagster en de stichting een notariële akte van huurkoop diende te worden verleden met inachtneming van de in het vonnis genoemde voorwaarden inhoudende een uiteindelijke koopsom van de manege van € 540.000,-.

2.11 Op 20 juni 2016 hebben de stichting en klaagster op grond van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken een notariële huurkoopovereenkomst ten aanzien van de manege ondertekend ter vastlegging van de tussen hen geldende afspraken zoals deze onder meer bleken uit het vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 oktober 2015 en de onderhandse huurkoopovereenkomst van 1 december 2011. Omstreeks november 2016 heeft de rechtbank, voor zover de raad bekend, in een eindvonnis beslist dat klaagster niet de schadevergoeding krijgt zoals gevorderd wegens onvoldoende onderbouwing van de schade en de omstandigheid dat klaagster de opstallen had aanvaard in de staat ten tijde van het aangaan van de eerste onderhandse huurkoopovereenkomst.

2.12 Verweerder is op 31 mei 2017 gestopt met zijn werkzaamheden als advocaat en in elk geval daarna niet meer betrokken geweest bij de diverse (kort geding)procedures van klaagster. Klaagster is met een andere advocaat in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van 21 oktober 2015.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) in strijd met de gemaakte afspraak zich onvoldoende in te zetten om de acute problemen van klagers, voortvloeiend uit het niet nakomen door de stichting van hun verplichtingen jegens klagers met als gevolg financiële nood bij klagers door diverse schades, op te lossen, maar zich hoofdzakelijk te richten op het - ongeldige - huurkoopcontract van klagers met die stichting;

b) te verzuimen om eerst een goede regeling voor klagers te treffen met betrekking tot de door hen geleden schade, maar klagers te adviseren om in juni 2016 het gewijzigde huurkoopcontract te ondertekenen, waardoor klagers alles kwijt zijn geraakt en verweerder zichzelf heeft verrijkt.

VERWEER

3.2 Verweerder betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.3 Verweerder stelt dat hij klaagster en haar man op deskundige wijze heeft bijgestaan en naar behoren heeft geadviseerd over het geschil van klaagster met de stichting, daarbij heeft gewaarschuwd voor de financiële gevolgen en bewijsrisico’s en heeft gewezen op alternatieve mogelijkheden, zoals verhuizing, om een dure procedure te voorkomen. Volgens verweerder kwamen klagers bij hem vanwege de dreigende ontruiming van de manege wegens hun aanzienlijke huurachterstand, zoals dat was aangekondigd in de brief van de stichting van 4 maart 2014 aan klaagster. Naar aanleiding van die brief heeft verweerder in nauw overleg met klaagster, haar man en DAS, na gedegen onderzoek, een nieuwe strategie bepaald om daarmee ontruiming van klaagster te voorkomen, een en ander zoals door hem uiteengezet in zijn brief van 19 maart 2014 aan DAS, welke brief ook daarna in kopie aan klaagster is gestuurd. Van meet af aan was het uitgangspunt dat klaagster en haar man de manege wilden blijven exploiteren, zodat de ontruiming allereerst voorkomen moest worden. Met een beroep op mogelijke nietigheid van het onderhandse huurkoopcontract van 1 december 2011 kon klaagster zich niet alleen verweren jegens de huurvordering van de stichting maar ook de nodige tijd winnen om inzicht te krijgen in hun niet al te rooskleurige financiële situatie.

3.4 Daarnaast heeft verweerder met klaagster veelvuldig gesproken over diverse schades aan de opstallen en die punten ook meegenomen als vorderingen in de procedure van klaagster tegen de stichting. Dat die vordering tot schadevergoeding uiteindelijk niet is toegewezen, kan verweerder niet worden verweten, nu de vermeende schade door klaagster aan de manege onvoldoende kon worden onderbouwd terwijl de rechter daarnaast heeft overwogen dat klaagster de opstallen in 2011 heeft aanvaard in de staat waarin het zich toen bevond.

3.5 Verweerder betwist dat hij klaagster, toen zij voor ondertekening van de nieuwe huurkoopovereenkomst bij de notaris was, telefonisch zou hebben toegezegd en hebben gegarandeerd dat na ondertekening daarvan door klaagster hij daarna de diverse schades voor klaagster zou afwikkelen met de stichting. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er drie comparities zijn geweest met diverse tussenvonnissen, waarbij in het eerste tussenvonnis de verlaging van de huurkoopsom is vastgelegd. Gedurende de hele procedure zijn ook de schadevorderingen van klaagster in de debatten met de stichting en de rechter betrokken. Voor het geval de financiering niet rond zou komen, dan kon klaagster tot het moment van ondertekening van de notariële huurkoopovereenkomst daar nog vanaf. Daaraan zijn steeds voorwaarden gesteld en afspraken gemaakt gedurende de procedure, uitgaande van voortzetting van de exploitatie van de manege door klaagster.

4 BEOORDELING

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klagers

4.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Gesteld noch gebleken is dat klager door het optreden van verweerder voor klaagster, die als contractuele partij in een geschil verwikkeld is geraakt met de stichting, rechtstreeks in zijn belangen is geschaad. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht jegens verweerder.

4.2 Ten aanzien van klaagster, die een evident eigen persoonlijk belang heeft bij haar klacht jegens verweerder, oordeelt de raad als volgt.

4.3 De raad stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.4 Naar het oordeel van de raad kan gelet op het klachtdossier en de met stukken onderbouwde betwisting van verweerder van de hem gemaakte verwijten niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich op zorgvuldige wijze voor klaagster ingezet en wel overeenkomstig haar opdracht en op grond van nadien met haar gemaakte afspraken, zoals dit alles blijkt uit de uitvoerige brieven van verweerder aan DAS van 19 maart 2014 en 25 maart 2014, welke brieven, zo heeft verweerder onweersproken verklaard, ook door hem aan klaagster in kopie zijn toegestuurd. Dat klaagster het destijds met die strategie niet eens zou zijn geweest, zoals zij verweerder nu verwijt, valt niet te rijmen met de omstandigheid dat zij nadien de dagvaarding, die op 10 oktober 2014 aan de stichting is betekend, vooraf in concept van verweerder heeft ontvangen en met de inhoud daarvan heeft ingestemd. Ook uit die dagvaarding kan immers niet anders worden afgeleid dan dat verweerder voor klaagster zich door zijn beroep op de nietigheid van de onderhandse huurkoopovereenkomst zou verweren tegen de - urgente - ontruimingsvordering van de stichting van de manege, terwijl uit die dagvaarding ook blijkt dat verweerder tevens diverse schadevorderingen namens klaagster tegen de stichting heeft ingediend. Evenmin is de raad gebleken dat klaagster op een later moment alsnog heeft geprotesteerd tegen de door verweerder gevolgde strategie, nu niet is gebleken dat klaagster heeft geprotesteerd tegen de e-mail van 4 mei 2015 van verweerder aan haar waarin hij opnieuw de afgesproken strategie en de bedoeling daarmee heeft toegelicht.

4.5 Op grond van het vorenstaande is van enig tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder geen sprake. Daarom zal klachtonderdeel a) ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 De raad is uit het verhandelde ter zitting en het klachtdossier gebleken dat de rechter in het geschil van klaagster met de stichting diverse tussenbeslissingen heeft gewezen en dat meerdere comparities hebben plaatsgevonden. Dat verweerder tijdens het telefoongesprek van klaagster in juni 2016 zou hebben gezegd dat klaagster de notariële akte wel kon ondertekenen en dat daarna de schadeafwikkeling geregeld zou worden, is tegenover de betwisting daarvan door verweerder niet komen vast te staan. Feit is dat verweerder de diverse herstel- en schadevorderingen van klaagster in de procedure tegen de stichting heeft ingebracht zoals door klaagster aan hem was verzocht. Dat dit uiteindelijk niet tot succes heeft geleid door afwijzing van die vorderingen door de rechtbank eind 2016, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder daarbij zou zijn tekortgeschoten jegens klaagster, terwijl juist door het beroep van verweerder op de nietigheid van de huurkoopovereenkomst in het belang van klaagster door de rechter bij vonnis van 21 oktober 2015 de huurkoopprijs is verlaagd tot € 540.000,-.

4.7 Dat klaagster uiteindelijk de financiering voor de huurkoop van de manege niet heeft kunnen regelen en de manege heeft moeten verlaten, kan verweerder evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Naar het oordeel van de raad heeft hij voor klaagster gedaan wat van hem als behoorlijk advocaat verwacht mocht worden.

4.8 Op grond van voorgaande oordeelt de raad klachtonderdeel b) eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;

- verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, G.W. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2019.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 7 januari 2019