ECLI:NL:TADRARL:2019:223 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-270

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:223
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): 19-270
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager schriftelijk gewaarschuwd voor de risico’s van een hoger beroep.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2019

in de zaak 19-270

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 april 2019 met kenmerk K 18/138, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager stelt zich op het standpunt dat het de wens was van zijn buurman en kennis, de heer Van de K (hierna: Van de K), dat klager zijn enige erfgenaam zou zijn.

1.2    Vlak voor het overlijden van Van de K is een notaris bij Van de K in het ziekenhuis op bezoek geweest om een testament op te stellen. De betreffende notaris was van oordeel dat Van de K gelet op zijn (geestelijke) gezondheidstoestand op dat moment niet in staat was om te testeren. Er is geen testament opgesteld.

1.3    Van de K is op 26 september 2015 komen te overlijden. Er is sprake van ruim 110 versterferfgenamen.

1.4    Klager heeft verweerder in december 2015 benaderd met het verzoek hem bij te staan in een (reeds) lopende door hem aanhangig gemaakte klachtprocedure tegen de onder 1.2 vermelde notaris.

1.5    Bij beschikking van 25 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam is de besloten vennootschap Partiar B.V. (hierna: Partiar) voorlopig benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van Van de K. Bij beschikking van 9 juni 2016 van diezelfde rechtbank is de benoeming definitief gemaakt.

1.6    Klager heeft bij dagvaarding van 23 juni 2016 tegen een vordering in kort geding tegen Partiar ingesteld. Samengevat heeft klager gevorderd dat Partiar de NAW-gegevens van de versterferfgenamen zou verstrekken en dat Partiar zou worden bevolen niet over te gaan tot verdeling van de nalatenschap. Op 25 juli 2016 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij aanwezig was voor klager de heer K. van Helden. Bij vonnis van 8 augustus 2016 is de vordering van klager door de rechtbank Den Haag afgewezen.

1.7    Op 24 augustus 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd naar klager. In deze e-mail heeft verweerder mede het volgende aan klager geschreven:

“(…) In navolging op ons telefonisch onderhoud van gisterenmiddag bevestig ik gaarne nog het navolgende (…)

Hoewel ik u een hoger beroep in deze kwestie sterk heb afgeraden gaf u te kennen dit toch te overwegen, nu personen in uw omgeving u hebben verteld dat een hoger beroep wel degelijk kansrijk zou zijn. In het navolgende zet ik nog eens kort uiteen waarom een hoger beroep mijns inziens onverstandig is: (…)

De (zeer) beperkte kansen in hoger beroep afwegende tegen de kosten die de procedure met zich meebrengt indien wij deze verliezen, kan ik niet anders dan u nogmaals adviseren om af te zien van het instellen van beroep. Mijns inziens is het vele malen verstandiger om uw zinnen te zetten op het alsnog verkrijgen van een verklaring van mevrouw [H], over de toestand van [Van de K] gedurende zijn laatste dagen, zodat wij alsnog achter de notaris aan kunnen.

Mocht u ondanks mijn uitdrukkelijk advies toch alsnog hoger beroep willen instellen (…)”

1.8    Bij e-mail van 30 augustus 2016 heeft verweerder onder andere het volgende aan klager bericht:

“(…) Voor alle duidelijkheid, om misverstanden achteraf te voorkomen, wil ik benadrukken dat ik u in mijn mail van 24 augustus (en ook in die van 17 augustus) heb aangegeven dat u het risico loopt dat u, bij verlies, voor een paar duizend euro aan kosten zult komen te staan. Het bedrag dat de DAS nog beschikbaar heeft zal op zich voldoende zijn voor mijn eigen kosten, maar dus niet voor die van u bij verlies.  Aangezien ik de kansen in hoger beroep niet hoog inschat, zoals ik u ook al uitlegde, bestaat er dus een reële kans dat u voor die kosten komt te staan. (…)”

1.9    Op 1 september 2016 heeft klager verweerder per e-mail onder andere medegedeeld:

(…) Bij deze laat ik u weten dat ik het niet eens ben met de vonnis. Van de rechtbank staat mij de mogelijkheid ter beschikking om hiertegen hoger beroep te stellen, en dat ga ik ook doen. (…)”

1.10    Verweerder heeft op 2 september 2016 een e-mail gestuurd naar klager met onder andere de volgende inhoud:

“(…) Ik stel vast dat u ondanks mijn adviezen hebt besloten toch in hoger beroep te gaan (…)

Nu ik – zoals ik reeds meermaals heb meegedeeld – zelf weinig mogelijkheden zie om het vonnis van de voorzieningenrechter met succes aan te vechten, en aangezien u mij in een eerder stadium reeds kenbaar maakte dat u ‘meer van mij had verwacht’, wil ik u in overweging geven dat het mogelijk is om een andere advocaat de hoger beroepsprocedure te doen voeren. (…)”

1.11    Klager is bij dagvaarding van 2 september 2016 in hoger beroep gekomen tegen het onder 1.5 vermelde vonnis. Op 13 juni 2017 is door het gerechtshof Den Haag arrest gewezen waarbij het hoger beroep is verworpen en het bestreden vonnis is bekrachtigd.

1.12    Op 21 september 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder bij zijn kantoor. Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de heer mr. M als klachtenfunctionaris gereageerd op de klacht en heeft de klacht ongegrond verklaard.

1.13    Bij e-mail van 11 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager heeft verzekerd dat de getuigen in hoger beroep zouden worden gehoord, waardoor klager zijn beslissing om hoger beroep aan te tekenen heeft gebaseerd op een onjuiste toezegging door verweerder;

b)    in hoger beroep geen pleidooi heeft gevraagd;

c)    klager financiële schade heeft toegebracht.

3    VERWEER

Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij klager heeft verzekerd dat de getuigen die klagers zaak ten goede kwamen in hoger beroep zouden worden gehoord. Dit was voor klager doorslaggevend om het beroep aan te tekenen. Pas tijdens het hoger beroep werd klager duidelijk dat er geen garantie was dat de getuigen zouden worden gehoord. Klager heeft aldus zijn beslissing om hoger beroep aan te tekenen gebaseerd op een onjuiste toezegging door verweerder.

4.2    Verweerder betwist dat hij aan klager heeft toegezegd dat in hoger beroep zeker getuigen zouden worden gehoord. Hij heeft klager juist voorgehouden dat niet de procespartijen maar het hof bepaalt of er al dan niet getuigen worden gehoord. Dat het hof een getuigenverhoor niet noodzakelijk heeft geacht ligt buiten de macht van verweerder, aldus verweerder.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat partijen overleg hebben gevoerd over het kortgedingvonnis en de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Verweerder heeft klager daarbij uitvoerig gewezen op de kwade kansen en hem geadviseerd niet in hoger beroep te gaan. Verweerder erkent dat gesproken is over het horen van getuigen maar betwist dat hij klager heeft verzekerd dat getuigen zouden worden gehoord in het hoger beroep. Niet is gebleken dat verweerder klager heeft verzekerd dat getuigen zouden worden gehoord in het hoger beroep. Indien het wel of niet horen van getuigen voor klager van doorslaggevende betekenis was voor het al dan niet instellen van hoger beroep, had het op zijn weg gelegen dat ook zo uitdrukkelijk aan de orde te stellen. Niet gebleken is dat klager dit heeft gedaan. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerder voorts dat hij geen pleidooi heeft gevraagd. Verweerder betwist dat klager aan hem heeft verzocht om het hof pleidooi te vragen en voert aan dat hij nadrukkelijk met klager heeft besproken dat arrest gevraagd zou worden. De voorzitter overweegt dat gelet op de betwisting door verweerder klager niet heeft aangetoond dat is afgesproken dat pleidooi zou worden gevraagd, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Tot slot verwijt klager verweerder dat hij klager financiële schade heeft toegebracht. Als verweerder geen onjuiste toezeggingen had gedaan over het horen van getuigen, was klager niet in hoger beroep gegaan en hadden de kosten vermeden kunnen worden.

4.6    Verweerder stelt daartegenover dat klager een rechtsbijstandsverzekering had en dat alle kosten, op de proceskostenveroordeling in het hoger beroep na, zijn vergoed. Verweerder heeft het restant van zijn honorarium niet in rekening gebracht en heeft klager meermaals gewezen op de niet hoog ingeschatte kansen van het hoger beroep. Verweerder heeft klager gewezen op de grote kans dat indien hij het hoger beroep zou verliezen, hij zelf met de kosten zou worden geconfronteerd, aldus steeds verweerder.

4.7    Nog daargelaten dat klager de door hem gestelde schade van € 30.000 op geen enkele wijze heeft onderbouwd of nader heeft toegelicht en de voorzitter geen schadevergoeding kan vaststellen, is onder 4.3 reeds overwogen dat niet is gebleken dat verweerder de door klager gestelde toezegging heeft gedaan. Het is klager zijn eigen keuze geweest om in weerwil van het advies van verweerder toch in hoger beroep te gaan. Voor zover klager financiële schade heeft geleden, kan deze schade niet op grond van het voorgaande aan verweerder worden tegengeworpen. De voorzitter zal klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

4.8    Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 29 juli 2019.

griffier    voorzitter