ECLI:NL:TADRARL:2019:212 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-911

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:212
Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 13-11-2019
Zaaknummer(s): 18-911
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Inhoudelijke mededelingen over schikkingsonderhandelingen. Tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gegrond. Verzoek om schadevergoeding afgewezen. Maatregel van een waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 november 2019

in de zaak 18-911

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde:

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 maart 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 november 2018 met kenmerk Z571948/AS, door de raad ontvangen op 15 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2019 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft schade geleden als gevolg van een mishandeling door vier mannen op 18 juni 2011.

2.3    Via een strafrechtelijke procedure bij het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft klager een schadevergoeding voor de mishandeling gekregen. Omdat de schade van klager niet volledig werd vergoed, heeft klager mr. O ingeschakeld.

2.4    Mr. O heeft namens klager met de twee hoofddaders van de mishandeling een schikking getroffen. Tegen de twee andere daders, onder wie de cliënt van verweerder, is mr. O namens klager een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank).

2.5    Dader VM is in de bodemprocedure bijgestaan door mr. L. Verweerder heeft dader D in de bodemprocedure bijgestaan.

2.6    Mr. L heeft namens daders VM en D schikkingsonderhandelingen gevoerd (hierna: de schikkingsonderhandelingen). Er is uiteindelijk geen schikking getroffen.

2.7    Op 19 februari 2018 heeft verweerder telefonisch aan mr. O laten weten dat hij de inhoud van de schikkingsonderhandelingen zou opnemen in zijn verweerschrift in de bodemprocedure. Mr. O heeft hiertegen bezwaar gemaakt en geen

toestemming gegeven.

2.8    Op 20 februari 2018 heeft verweerder namens dader D een verweerschrift ingediend. In de randnummers 85, 86 en 87 heeft verweerder de inhoud van de schikkingsonderhandelingen vermeld, waaronder de bedragen die de daders VM en D in het kader van een schikking bereid waren te betalen en het door klager gevraagde bedrag.

2.9    Vervolgens heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de inhoud van de schikkingsonderhandelingen zonder de toestemming van de advocaat van klager in een verweerschrift heeft meegedeeld aan de rechtbank en daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 27 (nieuw).

3.2    Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager - samengevat en zakelijk weergegeven - gesteld dat verweerder door in strijd met het in gedragsregel 27 neergelegde verbod de schikkingsonderhandelingen in zijn verweerschrift op te nemen, niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt. Klager verzoekt de raad om bij de oplegging van een maatregel als bijzondere voorwaarde te stellen dat verweerder de door zijn gedraging veroorzaakte schade dient te vergoeden, waarbij de schade wordt vastgesteld op € 5.000,-.

4    VERWEER

Verweerder heeft aangevoerd dat hij heeft gemeend de inhoud van de schikkingsonderhandelingen in de bodemprocedure te kunnen vermelden, omdat mr. L niet de advocaat van dader D was tijdens de schikkingsonderhandelingen, hij zijn informatie over de schikkingsonderhandelingen zowel van zijn cliënt als van mr. L heeft ontvangen en het opmerkelijk is dat klager zijn cliënt een minimumbod heeft gedaan dat zes keer hoger is dan het bedrag waarvoor klager met de hoofddader heeft geschikt. In het licht van de klacht is verweerder van mening dat hij de randnummers 85, 86 en 87 in het verweerschrift achterwege had moeten laten. Volgens verweerder heeft klager echter geen schade geleden. Verweerder wijst erop dat het niet zijn bedoeling is geweest om op een mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbare wijze te handelen of de belangen van klager te schaden en voor zover hij dat heeft gedaan biedt verweerder daarvoor zijn excuses aan. Daarbij benadrukt verweerder dat hij inmiddels een aangepast verweerschrift naar de rechtbank en mr. O heeft verstuurd.

5    BEOORDELING

5.1    Op grond van gedragsregel 27 (Gedragsregels 2018) mag omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.

5.2    Uit de dossierstukken en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, is gebleken dat verweerder kort voor het indienen van het verweerschrift nog telefonisch contact heeft opgenomen met mr. O over de hoogte van de van zijn cliënt gevorderde schadevergoeding in relatie tot het schadevergoedingsbedrag dat met twee andere  daders  was overeengekomen. Naar het oordeel van de raad was verweerder (in ieder geval) vanaf dat moment betrokken bij de (inhoud van de) schikkingsonderhandelingen en stond het hem daarom niet meer vrij daarover via het verweerschrift inhoudelijke mededelingen aan de rechtbank te doen, ook als verweerder met (een deel van) de inhoud van die onderhandelingen reeds voordien bekend was geworden. Dat de rechter tijdens de comparitie van partijen liet weten alleen bekend te zijn met het gewijzigde verweerschrift en niet van de eerdere versie, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, doet daaraan niet af. Datzelfde geldt voor de verklaring van verweerder dat hij tijdens de comparitie zelf geen inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over de schikkingsbedragen. Door zonder toestemming van de advocaat van klager mededelingen over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen in het verweerschrift op te nemen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46

Advocatenwet. De klacht is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Door in strijd met gedragsregel 27 in het verweerschrift mededeling te doen van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Gelet op alle omstandigheden, het feit dat verweerder berouw heeft getoond en zijn excuses heeft aangeboden, acht  de raad oplegging van de maatregel van een

waarschuwing passend en geboden.

6.2    Op grond van artikel 48b lid 1 Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk de door hem veroorzaakte schade tot een door de raad vast te stellen bedrag van ten hoogste € 5.000,- vergoedt.

6.3    De raad overweegt dat de mogelijkheid tot toewijzing van een schadevergoeding in het tuchtrecht beperkt is en alleen kan plaatsvinden als de toe te wijzen schadevergoeding tussen klager en verweerder in voldoende mate vaststaat. Dat laatste is niet het geval, zodat de raad het verzoek zal afwijzen. Dit oordeel van de raad doet niet af aan de mogelijkheid van klager om zijn schadevordering voor te leggen aan de civiele rechter.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 terzake reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-911.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer

18-911.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    wijst het verzoek om schadevergoeding af;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. W.H. Kesler, P.Th. Mantel, M.W. Veldhuijsen en A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter