ECLI:NL:TADRARL:2019:173 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-765 17-766

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:173
Datum uitspraak: 03-04-2019
Datum publicatie: 30-10-2019
Zaaknummer(s):
  • 17-765
  • 17-766
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt het verzet ongegrond. Dat de deken in het voorstadium de klachten van klaagster in 4 klachtzaken heeft gesplitst behoort tot de eigen beleidsvrijheid van de deken. De raad heeft die 4 zaken op verzoek gevoegd ter zitting behandeld, maar oordeelt daarover in aparte beslissingen vanwege de onderling verschillende verwijten. Geen sprake van civiel bewijsaanbod in tuchtzaken, terwijl klaagster bovendien voldoende gelegenheid heeft gehad om stukken in de procedure te brengen. Naam van klaagster in processtuk als derde-beslagene noodzakelijk en niet in strijd met privacy. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 april 2019

in de zaken 17-765 en 17-766

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 december 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder (17-765)

en

verweerster (17-766)

hierna samen ook: verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In beide zaken:

1.1    Bij brief van 1 maart 2017, aangevuld bij brief van 20 maart 2017, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 september 2017 met kenmerken 51/17/023 en 024, door de raad ontvangen op 29 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 6 december 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht tegen verweerders deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 6 december 2017 verzonden aan partijen.

1.4    Bij brief van 18 december 2017, door de raad ontvangen op 19 december 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Bij de raad zijn nog twee klachten van klaagster aanhangig, tegen andere verweerders, met zaaknummers 17-763 en 17-764. In de voorzittersbeslissingen van 29 november 2017 zijn in de klachtzaken 17-763 en 17-764 de klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze voorzittersbeslissingen in een gezamenlijk verzetschrift, gelijktijdig met haar verzet tegen de onderhavige klachtzaken, op 18 december 2017 verzet ingesteld.

1.6    Op verzoek van klaagster en wegens de onderlinge samenhang van de vier klachtzaken van klaagster heeft de raad het verzet tegen de vier hiervoor genoemde voorzittersbeslissingen gezamenlijk behandeld ter zitting van 18 mei 2018.

1.7    Ter zitting van 18 mei 2018 heeft klaagster een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden in de samenstelling van de raad van 18 mei 2018, de mrs. W.H. Kesler, G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil.

1.8    Bij beslissing van 9 juli 2018 heeft de wrakingskamer van de raad van discipline Arnhem Leeuwarden het verzoek van klaagster tot wraking afgewezen.

1.9    Daarna zijn de vier verzetten, met instemming van partijen, opnieuw gezamenlijk behandeld tijdens de voortgezette zitting van de raad van 7 december 2018. Daarbij waren namens klaagster mevrouw [naam] aanwezig, vergezeld door de heer [naam]. De verweerders in de klachtzaken 17-763, 17-764 en 17-766 zijn verschenen. Verweerder in klachtzaak 17-765 is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. De verweerders in de klachtzaken 17-765 en 17-766 zijn ter zitting bijgestaan door hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de pleitaantekeningen namens klaagster en van de gemachtigde van verweerders in de klachtzaken 17-765 en 17-766 gehecht. 

1.10    In de vier verzetzaken van klaagster worden heden aparte beslissingen gegeven.

1.11    De raad heeft in de onderhavige zaken kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van het verzetschrift van klaagster van 18 december 2017, het proces-verbaal van de verzetzitting van 18 mei 2018 en van de beslissing van de wrakingskamer van 9 juli 2018.

2    FEITEN EN KLACHT

In beide zaken:

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

3    VERZET EN VERWEER

In beide zaken:

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    ten onrechte heeft de voorzitter de vier klachtzaken van klaagster (18-763 tot en met 18-766) wegens hun verknochtheid door hetzelfde feitencomplex niet als één klachtzaak beoordeeld, en daarmee de splitsing die de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland in de vier klachtzaken - ten onrechte -  heeft aangebracht, ongedaan gemaakt. Deze wijze van behandelen is in procedureel opzicht voor klaagster buitengemeen onoverzichtelijk geworden, waardoor klaagster wordt benadeeld;

b)    hetgeen de voorzitter in rechtsoverweging 4.3 heeft overwogen kan geen stand houden, aangezien 1) klaagster (ook) in deze klachtzaak in het voortraject bij de deken een nadrukkelijk gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, dat ten onrechte door de voorzitter is gepasseerd, en 2) de voorzitter alleen al op basis van de evidente feiten en omstandigheden in het dossier had dienen te beslissen dat klaagster lange tijd cliënt van het kantoor van verweerders in de zaken 17-763 en 17-764 is geweest, waarmee verweerders bekend waren, althans dat hadden behoren te weten;

c)    onbegrijpelijk is dat de voorzitter in rechtsoverweging 4.4 heeft geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht van een advocaat niet dusdanig absoluut is dat de naam van klaagster niet (openlijk) mocht worden vermeld, onder meer in de beslagstukken, waarbij voor eenieder bij vermelding van ‘[naam]’ duidelijk was dat aan klaagster werd gerefereerd, en op declaraties;

d)    ten onrechte heeft de voorzitter bij de overige klachtonderdelen geen recht gedaan aan de ernst van de situatie en de stellingen van klaagster ongemotiveerd terzijde geschoven, terwijl verweerders te ver zijn gegaan in hun partijdigheid om hun cliënten - verweerders in klachtzaken 17-763 en 17-764 - bij te staan en daarmee onnodig de belangen klaagster hebben geschaad.

3.2    Het gemotiveerde verweer van verweerders ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4    BEOORDELING

In beide zaken:

4.1    Het meest verstrekkende verweer namens verweerders is dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzet omdat zij daarmee in strijd handelt met de goede procesorde. Naar het oordeel van de raad is klaagster wel ontvankelijk nu niet is gesteld of gebleken dat verweerders door de werkwijze van klaagster in hun verdediging zijn geschaad, voor zover dat al in strijd zou zijn met tuchtregelgeving. Klaagster wordt dan ook ontvangen in haar verzet. De raad oordeelt daarover als volgt.

4.2    Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerders het verweer tegen de klacht van klaagster gehandhaafd. Volgens de gemachtigde van verweerders zijn in de vier klachtzaken van klaagster op  terechte gronden verschillende beslissingen genomen. De positie van verweerders als advocaten van het advocatenkantoor van verweerders in de klachtzaken 17-763 en 17-764 was immers een wezenlijk andere dan die van verweerders als maten van dat kantoor. Daarnaast is het civiele bewijsrecht niet van toepassing in tuchtzaken, althans had het op de weg van klaagster gelegen om haar standpunten met bescheiden te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Bij het opstellen van de beslagrekesten hadden verweerders geen compleet beeld van de verhoudingen tussen het kantoor van verweerders in 17-763 en 17-764, klaagster en de stichting [naam]. Dat was ook niet van belang, omdat verlof werd verzocht om ten laste van klaagster derdenbeslag te onderbouwen, hetgeen moest worden onderbouwd. Die noodzaak bestond niet bij het opstellen van de dagvaarding, zodat klaagster daarin is aangeduid als partij C, en bewust niet als klant. Verweerders hebben hun geheimhoudingsplicht dus niet geschonden. Voor zover klaagster zich beklaagt over mr. V, komt haar daarin geen klachtrecht toe bij gebreke van enig eigen belang daarbij. Tot slot betwisten verweerders dat zij valse verklaringen zouden hebben afgelegd in de civiele of onderhavige procedure, welke beschuldigingen nergens op zijn gebaseerd, aldus de gemachtigde van verweerders. Hij verzoekt het verzet dan ook ongegrond te verklaren.

4.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt als volgt.

4.4    De deken in Gelderland heeft in het voorstadium de klachtzaken van klaagster opgesplitst zoals door hem noodzakelijk bevonden. Over die keuze gaat de (voorzitter van) de raad niet, aangezien de deken daarin een eigen beleidsvrijheid heeft. Op basis van de later door de twee dekens voorgelegde zaken in de vier klachtzaken van klaagster, heeft de voorzitter aanleiding gezien om drie uitspraken te maken, waarbij de klachtzaken 17-765 en 17-766 in één beslissing zijn gedaan. Voor zover het verzet ook tegen die werkwijze is gericht is dat naar het oordeel van de raad ongegrond, aangezien het zich niet richt tegen de inhoudelijke kant van de beslissing van de voorzitter. De raad is aan het verzoek van klaagster tot gevoegde behandeling van de vier zaken tijdens de zittingen tegemoet gekomen, maar ziet evenmin aanleiding om de vier zaken als een klachtzaak te beoordelen wegens de onderlinge verschillen tussen de aan verweerders gemaakte verwijten.

4.5    Het oordeel van de voorzitter in rechtsoverweging 4.4 is naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk, want vaststaat dat klaagster die stukken niet heeft overgelegd, terwijl dat wel had gekund. Klaagster is daartoe bovendien ook voldoende in de gelegenheid gesteld. Immers, tijdens de zitting van de raad van 18 mei 2018 heeft de voorzitter van de raad aan de gemachtigde van klaagster uitgelegd dat in het tuchtrecht andere regels gelden dan in civiele zaken. Zo gelden de civiele regels, zoals het doen van een bewijsaanbod, niet in het tuchtrecht en ligt het op de weg van een klagende partij om bewijs te leveren. Klaagster heeft die gelegenheid aldus voldoende gehad maar daarvan geen gebruik gemaakt, hetgeen voor haar risico blijft. Daarnaast oordeelt de raad het verzet tegen de beslissing van de voorzitter in rechtsoverweging 4.6 niet onbegrijpelijk en daarmee oordeelt de raad het verzet daartegen eveneens ongegrond. In beslagstukken dient immers de naam van de derde-beslagene te worden genoemd, zonder dat kan worden gesteld dat daardoor de privacy of  geheimhouding van die derde wordt geschonden. Daarbij wordt opgemerkt dat later in de dagvaarding de naam van klaagster geanonimiseerd is opgenomen. De laatste verzetgrond van klaagster ziet naar het oordeel van de raad voornamelijk op mr. V. Het is niet aan klaagster om daarover te klager, nu zij daarbij geen rechtstreeks belang heeft of in haar belangen is getroffen. Voor het overige oordeelt de raad deze verzetgrond verder onvoldoende gespecificeerd.

4.6    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet in beide klachtzaken ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

in beide zaken:

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.

griffier     voorzitter