ECLI:NL:TADRARL:2019:164 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-818

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:164
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 25-10-2019
Zaaknummer(s): 18-818
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verweerster als advocaat van de wederpartij. Naar het oordeel van de raad is geen sprake van onjuiste door haar verstrekte informatie in de procedure met betrekking tot het beslag. Met behulp van een Franse advocaat is door verweerster in opdracht van de bank op een boot in Frankrijk conservatoir beslag gelegd. Nadat de boot in opdracht van c.q. door de bank naar Nederland is gehaald is er, na een onherroepelijk vonnis, door verweerster vervolgens executoriaal beslag op die boot gelegd. Dat verweerster betrokken is geweest bij het onbevoegdelijk door de bank naar Nederland halen van de boot met daarop het Franse conservatoire beslag, is de raad niet gebleken, zodat zij daarvoor ook niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 mei 2019

in de zaak 18-818

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 6, 10, 14, 15 en 18 november 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 oktober 2018 met kenmerk 17-0314/MV/SD, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van de heer [V.], en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. [H]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet alsmede van de door klager op 1 en 6 maart 2019 nog nagezonden stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft in 1991 zijn transportbedrijf overgedragen aan een vennootschap van zijn zoon (hierna: de zoon).

2.3    De zoon heeft als zekerheid voor een door de Rabobank (hierna: de bank) aan die vennootschap verstrekte lening, in privé een borgtocht afgegeven.

2.4    De vennootschap van de zoon is in september 2007 in staat van faillissement verklaard.

2.5    De bank heeft op 9 juli 2009 de zoon op grond van de door hem afgegeven borgtocht gedagvaard. Een kantoorgenoot van verweerster heeft de bank in deze procedure als advocaat bijgestaan.

2.6    De zoon was sinds 2002 geregistreerd als eigenaar van het zeiljacht “[naam]” (hierna: de boot).

2.7    De bank heeft in 2009 met behulp van een Franse advocaat in Frankrijk conservatoir beslag (“saisie conservatoire”) gelegd op de boot.

2.8    De boot is in 2009 door de Franse jachthaveneigenaar op de kant gezet omdat de liggelden niet werden voldaan.

2.9    Na de beslaglegging heeft klager zich gemeld als eigenaar van de boot. Ten bewijze van die stelling heeft hij na verzoek van de Franse advocaat van de bank de uit 2002 daterende Hongaarse registratie van de boot op naam van de zoon toegezonden. Daarna heeft klager de registratie per 3 september 2009 op zijn      naam laten zetten. De vervaldatum van de registratie was echter onveranderd 13 augustus 2008.

2.10    In augustus 2013 heeft verweerster de behandeling van het dossier overgenomen van haar kantoorgenoot.

2.11    In maart 2014 is de zoon door de Nederlandse rechter veroordeeld tot betaling aan de bank op grond van de borgtocht. De bank heeft vervolgens in mei 2014 de boot naar Nederland laten vervoeren.

2.12    Verweerster heeft nadat dit vonnis kracht van gewijsde had gekregen ten behoeve van de bank in Nederland executoriaal beslag op de boot laten leggen. De boot is vervolgens geveild.

2.13    Klager heeft enkele maanden nadien de bank gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door de boot bij veiling te verkopen en dat een beroep van de bank op paulianeus handelen verjaard is. De bank is in deze procedure bijgestaan door verweerster.

2.14    Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank Zeeland – West-Brabant de vorderingen van klager afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat de boot van klager was.

2.15    Bij arrest van 29 mei 2018 van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De dragende overwegingen van het hof zijn de volgende

“3.8    Het hof is van oordeel dat de vraag wie eigenaar is geweest van het schip op 30 april 2009 in het midden kan blijven. Indien [klager] toen eigenaar was van het schip, zoals hij stelt en [de bank] gemotiveerd betwist, moet het beroep van [de bank] op de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van de pauliana naar het oordeel van het hof worden gehonoreerd. (…).

3.13: “Het beroep van [de bank] op vernietiging van de gestelde koopovereenkomst op grond van de pauliana slaagt (artikel 3:45 lid 1 BW). De overige standpunten van partijen kunnen dan ook verder onbesproken blijven.”

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij met betrekking tot het beslag op de boot onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt, met als gevolg dat de procedure nodeloos is opgehouden.

4    VERWEER

Verweerster heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klager klaagt over een gedraging van de advocaat van zijn wederpartij. De raad stelt voorop dat een advocaat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt in overleg met die cliënt te behartigen. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een processuele wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich vanzelfsprekend te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2    Naar het oordeel van de raad blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen niet dat de door verweerster in de procedure met betrekking tot het beslag verstrekte informatie onjuist was. Integendeel. Daaruit blijkt dat er, zoals verweerster stelt, met behulp van een Franse advocaat in Frankrijk conservatoir beslag is gelegd, dat de boot door c.q. in opdracht van de bank naar Nederland is gehaald en dat er vervolgens - nadat het in maart 2014 door de Nederlandse rechter gewezen vonnis onherroepelijk was - door verweerster executoriaal beslag op de boot is gelegd. Klager werpt weliswaar terecht op dat de bank niet bevoegd was de boot onder het gelegde Franse conservatoire beslag naar Nederland te halen, maar uit het dossier blijkt niet van betrokkenheid van verweerster bij deze handelwijze van de bank. Zij kan daarvoor naar het oordeel van de raad dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden.

5.3    Gelet hierop is de klacht naar het oordeel van de raad ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019.

griffier                                                                       voorzitter

Verzonden d.d. 27 mei 2019