ECLI:NL:TADRARL:2019:163 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-622

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:163
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 25-10-2019
Zaaknummer(s): 18-622
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op grond van de Gedragsregels 1992 is een advocaat verplicht om met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad gehandeld overeenkomstig deze Gedragsregel. In de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht wordt uitvoerig in gegaan op de situatie waarbij sprake is van een toevoeging en wat tussen partijen geldt als de toevoeging wordt ingetrokken. Klaagster heeft zich niet over heel specifieke details geïnformeerd door de website van de Raad voor Rechtsbijstand te raadplegen, waarnaar verweerster haar in de opdrachtovereenkomst verwezen had. Omdat de mogelijkheid bestond dat de toevoeging zou worden ingetrokken had verweerster naar het oordeel van de raad er wel goed aangedaan om klaagster regelmatig te informeren over de stand van zaken in het geval klaagster wel zelf zou moeten betalen voor verweersters werkzaamheden. Dat maakt de klacht echter, nu dit door verweerster niet gedaan is, niet gegrond. Niet verweerster maar klaagsters wederpartij heeft in de echtscheidingsprocedure verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gevraagd. Het door klaagster (achteraf) beoogde doel de woning buiten de verdeling te laten lag niet (alleen) in handen van verweerster. Bovendien zou een wijze van adviseren als klaagster van verweerster stelt te verwachten, zoals de deken ook opmerkt, het systeem van de door de overheid gefinancierde rechtshulp omzeilen dat juist bedoeld is voor rechtszoekenden die onvoldoende inkomen of vermogen hebben. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 april 2019

in de zaak 18-622

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 augustus 2018 met kenmerk 51/18/025, door de raad ontvangen op 10 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In februari 2015 heeft klaagster zich tot verweerster gewend met het verzoek haar terzijde te staan in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. Op 23 februari 2015 hebben klaagster en verweerster een opdrachtovereenkomst getekend waarin onder meer is opgenomen dat besproken is dat klaagster waarschijnlijk in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ook is opgenomen dat mocht de verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht worden ingetrokken klaagster een uurtarief van € 195,00 zal voldoen voor alle reeds verrichte en nog te verrichten werkzaamheden. In de overeenkomst is onder punt 4 van de financiële afspraken opgenomen dat een toevoeging met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken als door de rechtsbijstand een bepaald financieel resultaat is behaald (50% van het van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen). Tot slot wordt in de overeenkomst verwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand voor volledige en actuele informatie.

2.3    Bij e-mailbericht van 9 mei 2017 heeft verweerster aan klaagster aangegeven dat zij op grond van het resultaat volgens de normen van de Raad voor Rechtsbijstand de advocaatkosten zelf zal moeten dragen. De declaratie zal ongeveer € 10.000,00 bedragen.

2.4    Op 15 augustus 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging ingetrokken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de overwaarde van de echtelijke woning voor de toekenning van een toevoeging. Bij de aanvang van de echtscheidingsprocedure was de overwaarde van de echtelijke woning bekend. Op grond daarvan stond bij voorbaat vast dat de toevoeging zou worden ingetrokken en dat klaagster de kosten van de rechtsbijstand door verweerster zelf zou moeten betalen;

b)    Verweerster klaagster er niet op heeft gewezen de overwaarde buiten de echtscheiding te laten zodat de toevoeging niet zou worden ingetrokken.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster heeft klaagster tijdens het intakegesprek uitleg gegeven over gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij is ook aandacht besteed aan de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand op grond van een resultaatsbeoordeling tot intrekking van de toevoeging zou kunnen overgaan. Klaagster heeft dit erkend in een e-mailbericht van 18 mei 2017.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    De wederpartij van klaagster heeft in de echtscheidingsprocedure verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gevorderd. Daar had verweerster geen invloed op.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Op grond van de Gedragsregels 1992 is een advocaat verplicht om met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad gehandeld overeenkomstig deze Gedragsregel. In de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht wordt uitvoerig in gegaan op de situatie waarbij sprake is van een toevoeging en wat tussen partijen geldt als de toevoeging wordt ingetrokken. Dat klaagster zich niet over heel specifieke details heeft geïnformeerd door de website van de Raad voor Rechtsbijstand te raadplegen, zoals zij ter zitting verklaarde, kan niet voor rekening van verweerster komen. Het staat voor de raad niet vast dat het bij aanvang van de door verweerster verleende rechtsbijstand al voor 100% duidelijk was dat er sprake zou zijn van een resultaat dat zou leiden tot intrekken van de toevoeging. Omdat de mogelijkheid bestond dat de toevoeging zou worden ingetrokken had verweerster er wel goed aangedaan om klaagster regelmatig te informeren over de stand van zaken in het geval klaagster wel zelf zou moeten betalen voor verweersters werkzaamheden. Dat maakt de klacht echter nu dit door verweerster niet gedaan is, niet gegrond. Dat klaagster in geval het een betalende zaak zou zijn had willen onderhandelen over de prijs, zoals zij ter zitting opmerkte, brengt de raad niet tot een ander oordeel. Dat had zij ook kunnen doen bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht waarin immers een prijs per uur is genoemd voor het geval er geen sprake (meer) zou zijn van een toevoeging. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Niet verweerster maar klaagsters wederpartij heeft in de echtscheidingsprocedure verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gevraagd. Het door klaagster (achteraf) beoogde doel de woning buiten de verdeling te laten lag niet (alleen) in handen van verweerster. Bovendien zou een wijze van adviseren als klaagster van verweerster verwacht, zoals de deken ook opmerkt, het systeem van de door de overheid gefinancierde rechtshulp omzeilen dat juist bedoeld is voor rechtszoekenden die onvoldoende inkomen of vermogen hebben.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 29 april 2019