ECLI:NL:TADRARL:2019:159 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-746

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:159
Datum uitspraak: 10-06-2019
Datum publicatie: 23-10-2019
Zaaknummer(s): 18-746
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij tekort geschoten is in de communicatie met haar. Hij reageerde niet op e-mailberichten en telefoontjes. Ook kwam hij zijn mondelinge toezegging niet na om contact op te nemen met klaagster na bestudering van beslagstukken. Ook heeft verweerder ten onrechte gesteld dat hij de rechtsbijstand aan klaagster heeft beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk omdat klaagster de secretaresse van verweerder zou hebben geïntimideerd. De brief daarover die in het dossier van de deken zit is later opgesteld nadat klaagster haar klacht had ingediend. De raad beoordeelt de klachten als gegrond en legt een waarschuwing op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 juni 2019

in de zaak 18-746

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 september 2018 met kenmerk 2018KNN048/606759, door de raad ontvangen op 19 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 april 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Sinds maart 2016 heeft verweerder klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster heeft samen met haar ex-man twee kinderen en is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest. In 2017 is er geprocedeerd over een onder toezichtstelling van de kinderen die bij hun vader verbleven.

2.3    In het najaar van 2017 is er conservatoir beslag gelegd op de woning van klaagster en haar huidige echtgenoot. Naar aanleiding daarvan heeft klaagster telefonisch contact gezocht met verweerder.

2.4    Klaagster heeft op 20 oktober 2017 een bezoek aan verweerders kantoor gebracht.

2.5    Bij e-mailbericht van 26 oktober 2017 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

“…, ik heb nog geen reactie op mijn stukken. Je zou er gisteren op terug komen, dat was de afspraak.”

2.6    In een e-mailbericht van 23 januari 2018 schrijft klaagster:

“…hij zou op de stukken terugkomen uiterlijk woensdag. En dan bedoel ik de woensdag ruim 4 maanden geleden. Het huis van mijn moeder wordt verkocht en indien wij niets doen gaat het geld naar mijn ex. Dus graag met spoed actie.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder tekort geschoten is in de communicatie met klaagster. Hij reageerde niet op e mailberichten en telefoontjes. Ook kwam hij zijn toezegging niet na, gedaan tijdens een kort gesprekje op 20 oktober 2017, om contact op te nemen met klaagster na bestudering van de beslagstukken. Hij heeft niet gereageerd op e-mailberichten van 22 oktober 2017, 26 oktober 2017 en 23 januari 2018.

b)    verweerder ten onrechte stelt dat hij de rechtsbijstand aan klaagster op 20 oktober 2017 heeft beëindigd. Dit zou gebeurd zijn vanwege een vertrouwensbreuk en omdat klaagster de secretaresse van verweerder zou hebben geïntimideerd. Daar is geen sprake van. De brief van 15 februari 2018 van mr. v. d. W. die in het dossier van de deken zit over de beëindiging van de relatie met verweerder, kent klaagster niet. Die is later opgesteld nadat klaagster haar klacht had ingediend.

c)    door verweerders toedoen klaagster genoodzaakt is geweest een andere advocaat in te schakelen. Dit heeft extra kosten meegebracht.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder bestrijdt dat hij onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. Hij erkent dat hij op het e-mailbericht van klaagster van 22 oktober 2017 had moeten reageren. Ook in januari 2018 heeft verweerder niet gereageerd op het verzoek van klaagster om contact op te nemen.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft aan het einde van het gesprek met klaagster op 20 oktober 2017 aan haar meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden voor haar beëindigde omdat zij op 1 oktober 2017 zich rechtstreeks schriftelijk tot de advocaat van de wederpartij had gericht en omdat klaagster zijn medewerkers onheus had bejegend. Omdat klaagster op 30 oktober 2017 haar voorstel zoals vervat in haar e-mailbericht van 22 oktober 2017, aan de wederpartij heeft gezonden, ging verweerder er vanuit dat hij het dossier van klaagster kon sluiten.

5    BEOORDELING

5.1    Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn toezeggingen gestand doet en zijn cliënt conform zijn toezeggingen nader bericht en duidelijkheid verschaft over de afhandeling van zijn zaak.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Vast staat dat verweerder niet meer heeft gereageerd op de e-mailberichten van klaagster van oktober 2017 en januari 2018. Verweerder heeft niet betwist dat hij beslagstukken van klaagster heeft ontvangen. Het had op zijn weg gelegen om, ook al was hij van mening dat hij de relatie met klaagster had beëindigd, terug te komen op deze stukken en aan te geven wat daarmee gedaan moest worden. Hij heeft dat niet gedaan ondanks de uitdrukkelijke vraag van klaagster. Dat betaamt een behoorlijk advocaat niet.

    Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.3    Regel 8 van de Gedragsregels luidt:

“De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten of afspraken. Waar nodig ter voorkoming van een misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.”

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij het feit dat hij de relatie met klaagster wegens een vertrouwensbreuk en vanwege de intimidatie van zijn medewerkster, wenste te beëindigen niet schriftelijk heeft bevestigd. De omstandigheden die volgens verweerder op 20 oktober 2017 leidden tot deze beëindiging hadden naar het oordeel van de raad verweerder des temeer aanleiding moeten geven om die beëindiging schriftelijk te bevestigen. Uitgaande van verweerders mededeling dat klaagster bij haar bezoek aan zijn kantoor op 20 oktober 2017 niet tot bedaren was te brengen, hetgeen klaagster ontkent, was een schriftelijke vastlegging van een belangrijk feit als de beëindiging van de relatie meer dan noodzakelijk. Verweerder heeft door dit achterwege te laten niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Een advocaat kan een aan hem verstrekte opdracht neerleggen indien hem dat geraden voorkomt. Ook bij het neerleggen van de opdracht door verweerder zoals dat had behoren te gaan had klaagster een andere advocaat moeten inschakelen. Dat daaraan extra kosten voor klaagster waren verbonden kan niet voor rekening van verweerder komen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat een maatregel van een waarschuwing thans volstaat. Verweerder is niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van €  50,00  reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-746.

7.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-746.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter,  mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, N.H.M. Poort,  H.Q.N. Renon, P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter