ECLI:NL:TADRARL:2019:158 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-103 19-104

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:158
Datum uitspraak: 10-06-2019
Datum publicatie: 23-10-2019
Zaaknummer(s):
  • 19-103
  • 19-104
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft een vordering van zijn cliënt, de klager, niet tijdig geïncasseerd. De vordering is verjaard. Over de voortgang in de zaak heeft verweerder klager voortdurend aan het lijntje gehouden. Toch heeft verweerder nog een kansloze procedure over de vordering aangespannen. Uiteindelijk heeft verweerder zijn aansprakelijkheidsverzekering ingeschakeld. Naast de klacht heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over deze gang van zaken. Verweerder heeft de verwijten erkent. De klacht en het dekenbezwaar zijn dus gegrond en verweerder krijgt een berisping. Klager stelt nog dat verweerder hem heeft toegezegd dat hij zijn volledige schade vergoed zal krijgen. De verzekering heeft echter maar een gedeelte van de niet geïnde vordering vergoed als schade. Verweerder weigert de rest aan te vullen. Omdat de toezegging niet is komen vast te staan is dit gedeelte van de klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 juni 2019

in de zaak 19-103 en 19-104

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster (19-103)

en

deken (19-104)

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

in beide zaken

1.1    Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van25 februari 2019 met kenmerk 2018KNN108/688082, door de raad ontvangen op 25 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 april 2019 in aanwezigheid van de heer E. van M., bestuurder van klaagster, de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

in beide zaken

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft regelmatig incassozaken voor klaagster gedaan. Omstreeks 2009 heeft klaagster verweerder verzocht een vordering op de heer S. te incasseren van ruim

€ 20.000,00.

2.3    In een e-mailbericht van 14 augustus 2012 heeft klaagster in deze kwestie bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken bij de rechtbank. Dit gebeurde opnieuw bij e mailbericht van 24 september 2012 en 12 november 2012.

2.4    Op 31 december 2012 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

“als ik het goed heb zou 20 november de zaak S. behandeld worden bij de rechtbank. Heb je op de laatste dag van het jaar nog goed nieuws voor mij?”

2.5    Op 19 september 2014 heeft klaagster hierover opnieuw aan verweerder geschreven met het verzoek voor 27 september 2014 te reageren.

2.6    In een e-mailbericht van 6 oktober 2014 heeft klaagster een telefoongesprek met verweerder bevestigd waarin verweerder heeft aangegeven dat er iets mis is gegaan bij de behandeling van de zaak en dat hij dit zal melden aan zijn aansprakelijkheidsverzekering.

2.7    In een e-mailbericht van 17 oktober 2014 meldt verweerder dat zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering (hierna: BAV) uiterlijk eind oktober 2014 zal reageren. Bij berichten van 18 november en 9 december 2014 heeft klaagster aangegeven nog steeds te wachten op nader bericht.

2.8    In april 2015 heeft verweerder een incassoprocedure aangespannen tegen de heer S. teneinde (alsnog) betaling van de vordering van klaagster te verkrijgen. Bij vonnis van 11 januari 2017 is die vordering afgewezen omdat hij verjaard was.

2.9    Klaagster heeft omstreeks december 2017 mr. B. ingeschakeld om voldoening van zijn vordering te verkrijgen. Mr. B. heeft op 30 mei 2018 een schikking met de BAV van verweerder getroffen voor een bedrag van € 7.500,00 tegen finale kwijting.

2.10    In een e-mailbericht van 5 januari 2018 schrijft mr. B.:

“..wij hebben cliënt niet geadviseerd een tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Met mijn opmerking heb ik enkel duidelijk willen maken dat cliënt zijn (eerder richting uw verzekerde kenbaar gemaakte) voornemen om een klacht in te dienen alsnog wenst uit te voeren.”

in klachtzaak 19-103

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder heeft verzuimd tijdig een gerechtelijke procedure aan te spannen teneinde klaagster vordering op de heer S. te incasseren. Ook heeft hij nagelaten de verjaring van de vordering tijdig te stuiten;

b)    verweerder jarenlang heeft gelogen tegen klaagster over de stand van zaken. Hij heeft volgehouden dat de zaak onder de rechter was, hetgeen onjuist was. Op vele verzoeken van klaagster om informatie heeft hij niet of niet tijdig gereageerd;

c)    verweerder alsnog een kansloze procedure aanhangig heeft gemaakt. De vordering was al lang verjaard;

d)    verweerder klaagster heeft toegezegd dat hij de volledige vordering betaald zou krijgen. Klaagster heeft echter slechts een gedeeltelijke schadevergoeding ontvangen. Verweerder heeft geweigerd een aanvullende vergoeding te betalen.

in dekenbezwaar 19-104

4    DEKENBEZWAAR

a)    Deskundigheid is een van de kernwaarden van de advocatuur zoals vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. Een tekortschieten in deskundigheid schendt het vertrouwen in de advocatuur. Verweerder is tekort geschoten door de verjaringstermijn van klaagsters vordering niet te bewaken. Ook heeft hij de verjaring niet gestuit. Hij heeft een in feite kansloze procedure gestart en heeft in die procedure nagelaten te concretiseren op welke data de verjaring volgens hem was gestuit.

b)    Minstens zo belangrijk is de kernwaarde integriteit, eveneens vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. Het onjuist informeren van de cliënt schendt het vertrouwen in de advocatuur. Verweerder heeft erkend dat hij in strijd met de waarheid bij klaagster de indruk heeft gewekt dat er een procedure liep. Verweerder heeft bovendien niet op verzoeken van klaagster om informatie gereageerd.

5    VERWEER

in klachtzaak 19-103

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder erkent dat hij in gebreke is gebleven. Hij heeft aan klaagster zijn excuses daarvoor aangeboden.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Verweerder heeft ook erkend dat hij bij klager de indruk heeft gewekt dat er een incassoprocedure liep.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is op inhoudelijke gronden tot de conclusie gekomen dat de vordering van klaagster, indien die niet zou zijn verjaard, niet volledig zou zijn toegewezen.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Er is met klaagster een schikking getroffen tegen finale kwijting. Verweerder heeft klaagster geen toezegging gedaan dat haar volledige vordering zou worden voldaan. Verweerder zou haar schade vergoeden. Dat is gebeurd. Het feit dat klaagster finale kwijting heeft verleend houdt in dat klaagster geen klacht meer kan indienen.

in dekenbezwaar 19-104

5.5    Verweerder heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de dekenklacht.

6    BEOORDELING

in klachtzaak 19-103

Ontvankelijkheid

6.1    De raad is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Klaagster heeft finale kwijting verleend ter zake de financiële schade die zij geleden heeft. Dat betekent niet dat zij geen belang heeft om een klacht bij de tuchtrechter in te dienen. Indien een advocaat niet de zorg heeft betracht ten opzichte van degene wiens belangen hij behartigt of behoort te behartigen is het tuchtrecht van toepassing (artikel 46 Advocatenwet). De klacht van klaagster ziet daarop en is daarom ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a, b en c)

6.2    Deze klachtonderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld. De raad is gezien de erkenning door verweerder van de verwijten van klaagster van oordeel dat deze klachtonderdelen gegrond zijn.

Ad klachtonderdeel d)

6.3    Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder aan klaagster heeft toegezegd dat haar volledige vordering op de heer S. door verweerder (of zijn aansprakelijkheidsverzekering) zou worden voldaan. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

in dekenbezwaar 19-104

Ad klachtonderdelen a en b)

6.4    Het dekenbezwaar is gegrond. Verweerder heeft de kernwaarden deskundigheid en integriteit geschonden. Door te verzuimen de vordering van klaagster te stuiten dan wel tijdig een procedure aanhangig te maken heeft verweerder blijk gegeven van een ernstig gebrek aan deskundigheid.

6.5    Het feit dat verweerder vervolgens klaagster in de waan heeft gelaten dat er een procedure aanhangig was is naar het oordeel van de raad een ernstige schending van de integriteit van verweerder waar klaagster van uit mocht gaan. Het niet of niet naar waarheid reageren op de verzoeken van klaagster om informatie is in strijd met de zorg die verweerder ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.

7    MAATREGEL

in klachtzaak 19-103

7.1    Verweerder heeft de kernwaarden van de advocatuur ernstig geschonden en niet de noodzakelijke zorg jegens klaagster in acht genomen zodat de raad de maatregel van een berisping op zijn plaats acht, ondanks het feit dat er niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel tegen verweerder is genomen.

in dekenbezwaar 19-104

7.2    Nu verweerder voor hetzelfde gegronde verwijt in klachtzaak 19-103 een maatregel krijgt opgelegd, ziet de raad af van het opleggen van een maatregel in het dekenbezwaar. 

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

in klachtzaak 19-103

8.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

8.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

8.3    Verweerder dient het bedrag van € 25,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

8.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-103.

8.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-103.

in dekenbezwaar 19-104

8.6    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

8.7    € 750 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

8.8    € 500 in verband met de kosten van de Staat.

8.9    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-104.

8.10    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-104.

BESLISSING

in klachtzaak 19-103

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, b en c gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel d ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.5.

in dekenbezwaar 19-104

-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

-    verwijst voor de opgelegde maatregel naar de zaak 19-103;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.9;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.10.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, N.H.M. Poort, H.Q.N. Renon, P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter