ECLI:NL:TADRARL:2019:136 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-449

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:136
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 18-449
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens onverschoonbare overschrijding van de termijn van drie jaar, waardoor klacht is verjaard. Deels ongegrond omdat niet gebleken is van excessief declareren door verweerster. Verweerster heeft specificaties overgelegd en uiteengezet welke acties zij heeft ondernomen en welke procedures zijn gevoerd. Verder is niet gebleken dat verweerster werkzaamheden heeft verricht zonder de instemming van klaagster. Voor zover dit betreft het opvragen van uittreksels bij de KvK of uit het G.B.A. is geen expliciete toestemming vereist. Dat ligt besloten in de opdracht aan verweerster en de noodzakelijke vertrouwensband.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 mei 2019

in de zaak 18-449

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 3 juli 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 juni 2018 met kenmerk 51/17/055, door de raad ontvangen op 15 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster, verweerster en haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In de periode van 2013 tot en met 2015 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. Verweerster heeft een bedrag van bijna € 50,000,- gedeclareerd voor haar werkzaamheden. De declaraties zijn door klaagster betaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij bij aanvang van de procedure klaagster nooit heeft aangegeven hoe hoog de kosten zouden zijn of wat zij kon verwachten. Klaagster heeft uiteindelijk

€ 49.265,- aan declaraties betaald.

b)    zij ten onrechte bij aanvang van haar werkzaamheden geen toevoeging heeft aangevraagd, hoewel klaagster daarvoor in aanmerking zou zijn gekomen;

Toelichting

Verweerster is nooit serieus ingegaan op de vraag van klaagster of zij voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Aanvankelijk had klaagster een veel lager vermogen. Pas op 2 februari 2015 is er (op dringend verzoek van klaagster) een aanvraag ingediend. Toen was het vermogen van klaagster enigszins toegenomen, omdat er al een verdeling van de gemeenschap had plaatsgevonden, waardoor klaagster niet meer in aanmerking kwam voor een toevoeging.

c)    de in rekening gebrachte kosten niet in verhouding staan tot het bereikte resultaat.

Toelichting

Verweerster heeft het belang van klaagster ondergeschikt gemaakt aan haar eigen belang. Het leek wel of verweerster alleen maar wilde verdienen aan klaagster door er een vechtscheiding van te maken. Zij heeft werkzaamheden uitgevoerd en in rekening gebracht zonder overleg dan wel zonder instemming van klaagster, zoals “spionage”-werkzaamheden en het inzetten op een hogere partneralimentatie dan klaagster wenste, waardoor de wederpartij de hakken in het zand zette met alle gevolgen van dien. De kosten die verweerster in rekening heeft gebracht, bedragen over de totale periode € 49.265,-.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De kostenindicatie van een procedure op tegenspraak is wel aan de orde geweest tijdens de besprekingen. Verweerster heeft tijdens het eerste gesprek en ook later bij diverse besprekingen, meegedeeld dat met een echtscheiding op tegenspraak, een te verdelen gemeenschap en te verzoeken partneralimentatie, een bedrag van € 20.000,- tot € 60.000,- gemoeid kan zijn. De bandbreedte van deze kosten is, zo is klaagster meegedeeld, afhankelijk  van de actie/reactie in de echtscheiding, het aantal procedures met bijbehorende processtukken (diverse) en het aantal zittingen bij de rechtbank (drie).

Ad klachtonderdeel b)

4.2    In het eerste gesprek is de gefinancierde rechtshulp wel besproken, maar is aangegeven dat klaagster in 2013 niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam, gelet op de hoogte van haar eigen inkomen en gelet op het totale inkomen en vermogen van klaagster en haar ex-echtgenoot in 2013 en de voorliggende jaren 2012 en 2011. Dat is af te leiden uit de normen van de Raad voor Rechtsbijstand voor die jaren met peilmomenten 2011 en 2012. In haar brief aan de deken van 31 juli 2017 heeft verweerster uitvoerig, cijfermatig onderbouwd, aangegeven dat klaagster niet voor toevoeging in aanmerking kwam. Tijdens het eerste gesprek heeft klaagster een opdrachtbevestiging ondertekend waarin zij  (onder andere) instemde met het uurtarief van € 200,-, exclusief 6% bureaukosten en BTW.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Klaagster had in het eerste gesprek op 17 september 2013 aangegeven dat zij juist op zoek was naar een advocaat die voor haar opkwam, omdat de mediation was gestrand. Het was een complexe echtscheiding die tot veel werkzaamheden noopte en waarin een goed financieel resultaat is bewerkstelligd. Klaagster heeft de declaraties altijd zonder klachten voldaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad dient allereerst de vraag te beantwoorden of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen in verband met het tijdsverloop sedert het gesprek van 17 september 2013 en het moment van indiening van de klacht op 3 juli 2017.

5.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de raad niet ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.

5.3    De raad stelt vast dat klaagster zich in 2013 (volgens verweerster heeft het eerste gesprek  plaatsgevonden op 17 september 2013, hetgeen door klaagster niet is ontkend) tot verweerster heeft gewend voor rechtsbijstand in verband met een echtscheiding. Verweerster zou tijdens dat gesprek geen inschatting hebben gegeven van de hoogte van de te verwachten kosten. Nu dat bewuste gesprek heeft plaatsgevonden op 17 september 2013 stelt de raad vast dat de termijn van drie jaar begint te lopen vanaf 18 september 2013. Daar de klacht eerst op 3 juli 2017 is ingediend komt de raad tot het oordeel dat de wettelijke termijn van drie jaar is overschreden, terwijl van de uitzondering genoemd in art. 46g lid 2 Advocatenwet geen sprake is, nu niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel vanwege termijnoverschrijding. 

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Dit klachtonderdeel treft hetzelfde lot als klachtonderdeel a. Het verwijt betreft immers ook in dit geval het eerste gesprek van 17 september 2013. De raad verwijst naar het hiervoor onder klachtonderdeel a bepaalde, dat ook hier van toepassing is en oordeelt klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Dit klachtonderdeel komt er op neer dat verweerster teveel kosten in rekening heeft gebracht doordat zij werkzaamheden heeft verricht zonder overleg met of instemming van klaagster, waardoor enkel  hoge kosten zijn ontstaan, terwijl het resultaat niet zodanig is dat deze kosten gerechtvaardigd waren.

5.6    De raad stelt allereerst vast niet bevoegd te zijn over declaratiegeschillen te oordelen, tenzij sprake is van excessief declareren. In geval van excessief declareren is sprake van zeer hoge declaraties waarbij de advocaat (i.c. verweerder) niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zijn werkzaamheden die declaraties rechtvaardigen. Dat sprake is van een dergelijk excessief declareren kan in dit geval, op grond van de overgelegde stukken, zoals de specificaties die behoren bij de declaraties, niet worden vastgesteld. Verweerster heeft uitvoerig uiteengezet welke acties zijn ondernomen en welke tijdrovende procedures zijn gevoerd. Klaagster zet vraagtekens bij een aantal (kleinere) posten, maar heeft deze niet gemotiveerd betwist.

5.7    Voor zover de klacht inhoudt dat werkzaamheden zijn verricht zonder instemming van klaagster, volgt de raad klaagster hierin niet. Het zou gaan om “spionage”-werkzaamheden, zoals het opvragen van gegevens betreffende de woning van de vriendin van klaagsters ex echtgenoot en het inzetten op een hogere partneralimentatie dan klaagster wenselijk achtte. Uit de stukken blijkt niet dat daarvan sprake is. Verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat zij een uittreksel GBA heeft opgevraagd omdat de ex-echtgenoot zou samenwonen en een uittreksel bij de KvK in verband met het eigen bedrijf van de ex echtgenoot van klaagster. Dit alles zou in financieel opzicht van belang kunnen zijn. Zoals bekend, betreft dit relatief geringe kosten. Het opvragen van dergelijke gegevens hangt samen met de opdracht die aan de advocaat is verstrekt en de vertrouwensband tussen advocaat en cliënt die meebrengt dat dergelijke (geringe) kosten niet vooraf behoeven te worden goedgekeurd door de cliënt maar in de opdracht begrepen liggen. Evenmin is gebleken dat klaagster met de aanpak van verweerster niet heeft ingestemd en bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgestelde partneralimentatie. Integendeel, verweerster heeft ter zitting een e-mailwisseling met klaagster overgelegd van 21 november 2013 waaruit blijkt dat klaagster met het voorstel van verweerster over de alimentatiebijdrage heeft ingestemd. Het in dit klachtonderdeel gestelde is dan ook niet komen vast te staan en is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. W.H. Kesler, M.J.J.M. van Roosmalen en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter