ECLI:NL:TADRARL:2019:133 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-345

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:133
Datum uitspraak: 06-03-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 18-345
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet gegrond; behandeling van de zaak wordt voortgezet.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 maart 2019

in de zaak 18-345

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 23 juli 2018 op de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 november 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 mei 2018 met kenmerk 2017KNN 181/z71752, door de raad ontvangen op 8 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 23 juli 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond geoordeeld, welke beslissing op 23 juli 2018 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 14 augustus 2018, door de raad ontvangen op 21 augustus 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 14 augustus 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1    Klaagster was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met de heer W., die in die procedure werd bijgestaan door verweerster.

2.2    Ten tijde van het indienen van de klacht procedeerden partijen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de hoofdverblijfplaats van hun kinderen, over het gezag en over een omgangs-/zorgregeling.

2.3    Verweerster heeft in een brief van 3 oktober 2017 het gerechtshof verzocht zo spoedig mogelijk een zitting te bepalen. De zitting heeft op 11 januari 2018 plaats gevonden. Het gerechtshof heeft op 6 februari 2018 een beschikking gegeven.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster zich in de brief van 3 oktober 2017 onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Zij heeft onjuistheden over haar naar voren gebracht en ongefundeerde beweringen gedaan. In haar klachtbrief noemt klaagster twintig punten in dit verband;

b)    verweerster uitspraken over de kinderen heeft gedaan die op geen enkele wijze gedragswetenschappelijk zijn gediagnosticeerd;

c)    verweerster op basis van onjuiste feiten procedure op procedure is gestart.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter geen acht heeft geslagen op het feit dat verweerster escalerend handelde in strijd met de belangen van de kinderen. Ook heeft hij miskend dat verweerster onjuiste feiten heeft geponeerd.

4    VERWEER TEGEN DE KLACHT EN HET VERZET

4.1    Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Al wat verweerster in de brief van 3 oktober 2017 heeft gesteld kan zij met feiten onderbouwen. Zij is afgegaan op informatie van haar cliënt. Zij heeft geen informatie verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerster betwist dat zij procedure op procedure is gestart. Na de beschikking van de rechtbank van 25 januari 2017 heeft zij tweemaal een kort geding aanhangig moeten maken om uitvoering van deze beschikking te krijgen. Dat was in het belang van haar cliënt noodzakelijk.

In verband met het verzet:

4.5    Verweerster heeft ter zitting gesteld dat het verzet van klaagster ongegrond dient te worden geoordeeld, aangezien de voorzitter in de voorzittersbeslissing een juiste beslissing heeft genomen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is, op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat het verzet gegrond dient te worden geoordeeld. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat in familierechtelijke kwesties een advocaat er tegen zal moeten waken dat   zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn - de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen die de wederpartij naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt.

5.2    Klaagster stelt naar het oordeel van de raad terecht dat de voorzitter onvoldoende acht heeft geslagen op het feit of verweerster in het geschil van haar cliënt met klaagster mogelijk escalerend is opgetreden, althans uit de motivering van de beslissing blijkt niet dat het gestelde feit in de overwegingen betrokken is. De geldt voor de wijze waarop verweerster zich heeft uitgelaten in de diverse procedures en met name in haar uitspraken op gedragswetenschappelijk terrein als voor het feit dat verweerster procedure op procedure heeft gestart. Daarom kan niet kan worden uitgesloten dat verweerder daarmee heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.3    Nu het verzet gegrond is verklaard maar de klacht verder niet inhoudelijk tijdens de zitting van 8 februari 2019 is besproken, ziet de raad aanleiding om de klachtzaak voor verdere behandeling van de klacht te verwijzen naar de zitting van de raad van 22 maart 2019.

5.4    De raad houdt iedere verdere beslissing aan.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond.

-     bepaalt dat de behandeling van de klacht voortgezet wordt op de zitting van 22 maart 2019 in het gerechtsgebouw te Zwolle, waarvoor partijen op korte termijn de definitieve oproepingsbrief zullen ontvangen;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, F. Klemann, P.S. van Zandbergen, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019.

griffier    voorzitter