ECLI:NL:TADRARL:2019:127 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-424

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:127
Datum uitspraak: 23-04-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 18-424
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager (bestuurder en aandeelhouder van klaagster, een B.V.) is niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens het ontbreken van een eigen, rechtstreeks belang. De klacht van klaagster is in alle onderdelen ongegrond. Verweerster was niet verplicht om klaagster van de dagvaarding – in een procedure waarin klaagster geen partij was – op de hoogte te stellen. Er bestond voor verweerster ook geen verplichting om klaagster (al dan niet per deurwaardersexploot) in kennis te stellen van de procedure tussen B.V. X en notaris Y.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 april 2019

in de zaak 18-424

naar aanleiding van de klacht van:

klager

en

klaagster

samen ook: klagers

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 augustus 2017 heeft klager, mede namens klaagster, bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 juni 2018 met kenmerk K 17/102, door de raad ontvangen op

7 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.  Daaraan is gehecht de pleitnota van klagers.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van 20 september 2018 met bijlagen van klagers, ingekomen op 21 september 2018;

-    het door verweerster ter zitting van 8 oktober 2018 getoonde verzendbewijs.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is een B.V. Klager is de bestuurder en aandeelhouder van klaagster.

2.3    De klacht betreft het optreden van verweerster in een civielrechtelijke procedure, en ziet op haar handelen in de periode van 2 augustus 2016 tot en met 24 augustus 2017.

2.4    Verweerster treedt c.q. trad op als advocaat van B.V. X. Zij heeft op 2 augustus 2016 namens B.V. X notaris Y gedagvaard om mee te werken aan de levering van percelen die eigendom zijn (geweest) van klagers. B.V. X heeft bij akte van gunning van 12 oktober 2011 als koper op de veiling een recht op levering verkregen ter zake van deze percelen. Klagers hebben conservatoir beslag gelegd op de percelen. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat de grondslag van de executie door hypotheeknemer Z niet geldig zou zijn.

2.5    Bij e-mail van 28 juni 2016 heeft verweerster mr. Van D. als volgt bericht:

"(…) Gelieve bijgaand te uwer informatie aan te treffen een brief namens mijn cliënte, [B.V. X], aan [klaagster] en [klager]. (…)"

2.6    De inhoud van de brieven van 27 juni 2016 aan klagers komt er – kort gezegd – op neer dat B.V. X zich op het standpunt stelt dat, ongeacht de uitkomst van de procedure tussen klaagster en hypotheeknemer Z, de gunning niet kan worden aangetast. Ook schrijft verweerster in de brieven:

"(…) Mijn cliënte wenst het recht op levering zoals verkregen bij akte van gunning op korte termijn te effectueren. Door middel van deze brief stuit ik namens mijn cliënte iedere eventueel lopende verjaring. Mijn cliënte behoudt zich het recht voor de levering in rechte af te dwingen door de notaris te dagvaarden.

Voordat mijn cliënte daartoe over gaat, zou ik graag binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief van u vernemen of u het recht op levering van mijn cliënte erkent. (…)

Verstrijkt voormelde termijn ongebruikt, dan zal mijn cliënte zich tot de rechter wenden. (…)"

2.7    Paragraaf 32 van de door verweerster namens B.V. X opgestelde dagvaarding van 2 augustus 2016 luidt:

32. [B.V. X] heeft [klaagster] schriftelijk (aangetekend) geïnformeerd over haar voornemen het recht op leveren te effectueren (productie 11). Op de brief van 27 juni 2016 is door [klaagster] (noch door haar advocaat) gereageerd. De aangetekende brief is geweigerd en retour ontvangen. Afschrift van deze dagvaarding zal aan [klaagster] worden toegezonden.

2.8    Op 22 november 2016 heeft verweerster aan het ‘info’ e-mailadres van mr. Van D. de volgende e-mail gestuurd:

"(…) In de veronderstelling dat u nog steeds de belangen van [klaagster] c.q. [klager] behartigt en in aansluiting op mijn correspondentie aan u d.d. 28 juni 2016, zend ik u bijgaand een afschrift van de op 2 augustus jl. betekende dagvaarding. (…) "

2.9    De rechtbank L. heeft in haar vonnis van 22 maart 2017 de notaris bevolen om binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan het voltooien van de levering van de percelen aan B.V. X.

2.10    Klager heeft verweerster bij e-mail van 22 augustus 2017 om 14.54 uur bericht dat hem ter ore was gekomen dat verweerster op 27 juni 2016 mr. Van D. op de hoogte had gesteld van het voornemen het recht op levering van de percelen te effectueren, en dat zij mr. Van D. een afschrift van de dagvaarding had toegezonden. Klager heeft verweerster gevraagd of dit klopte en, zo ja, of zij de bedoelde correspondentie kon doorsturen naar klager.

2.11    In reactie hierop heeft verweerster klager bij e-mail van 22 augustus 2017 om 15.11 uur een aantal berichten toegezonden, waaronder de brieven van 27 juni 2016 aan klagers en de e-mailberichten van 28 juni en 22 november 2016 aan mr. Van D.

2.12    Bij e-mail van 22 augustus 2017 om 15.29 uur heeft klager verweerster laten weten dat hij de brieven van 27 juni 2016, gericht aan hemzelf en aan klaagster, niet had ontvangen. Hij heeft verweerster verzocht te bewijzen dat zij deze brieven per aangetekende post heeft verzonden.

2.13    Bij e-mail van 22 augustus 2017 om 15.40 uur heeft verweerster klager bericht dat de brieven van 27 juni 2015 per gewone post en per aangetekende post waren verzonden, maar dat de aangetekende stukken door PostNL zijn teruggestuurd met de aantekening dat de stukken waren geweigerd. 

2.14    Vervolgens heeft nog enige e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Bij e-mail van 24 augustus 2017 om 11.08 uur heeft klager verweerster bericht dat mr. Van D., op het moment dat verweerster de e-mailberichten van 28 juni en 22 november 2016 aan hem zond, niet voor klagers optrad in de kwestie, zodat verweerster klagers rechtstreeks - per deurwaardersexploot - had moeten oproepen of in kennis had moeten stellen van de procedure tussen B.V. X en notaris Y. 

2.15    Verweerster heeft niet op dit bericht gereageerd.

2.16    Bij brief van 30 augustus 2017 heeft klager, mede namens klaagster, de onderhavige klacht over verweerster ingediend bij de deken.

2.17    De rechtbank L. heeft bij vonnis van 6 september 2017 geoordeeld dat klagers de onroerende zaken dienen terug te leveren en over dienen te dragen aan hypotheeknemer Z.

2.18    Tijdens de zitting van 8 oktober 2018 heeft verweerster de raad het verzendbewijs van een per aangetekende post verzonden brief getoond, met daarop als datum en tijdstip: 27 juni 2016, 12:51 uur. Klager heeft ter zitting van de raad bevestigd dat het op die envelop genoemde adres het juiste adres van klaagster is.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij klagers niet heeft geïnformeerd over de dagvaarding van 2 augustus 2016 en klagers niet in staat heeft gesteld om hierop te reageren en zich te verweren, in tegenstelling tot hetgeen verweerster daarover in punt 32 van haar dagvaarding stelt. Verweerster heeft pas vijf maanden na de betekening een afschrift van de dagvaarding gezonden aan mr. Van D., die overigens de belangen van klagers niet behartigde en niet hun advocaat was;

b)    zij geen aangetekende brief of gewone post aan klagers heeft gestuurd, maar wel aan mr. Van D., die geen advocaat van klagers was;

c)    zij heeft nagelaten klagers in kennis te stellen (op te roepen per deurwaardersexploot) van de procedure tussen B.V. X en notaris Y, waardoor de rechtbank in haar beslissing heeft geoordeeld dat klagers geen eigenaren zijn van de percelen;

d)    zij niet heeft gehandeld zoals van een goed advocaat mag worden verwacht.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Klagers waren geen cliënt of wederpartij van verweerster. De aangetekende brief waarmee zij klagers aanvankelijk heeft benaderd, is - volgens de opgave van de postbesteller op de envelop - geweigerd. Verweerster heeft klagers de brief ook per gewone post toegezonden. Zij heeft zich half mei 2016 tot de advocaat van klagers, mr. Van. D., gewend en uit dit contact begrepen dat klagers op dat moment cliënt bij mr. Van D. waren in de lopende zaak tegen de hypotheeknemer. Verweerster heeft mr. Van D. vervolgens per e-mail het afschrift toegezonden van haar brief aan klagers en hem later in het proces geïnformeerd over de door B.V. X ingezette rechtsgang. Het vonnis is pas in maart 2017 gewezen. Als klagers hadden willen tussenkomen, was daarvoor alle tijd geweest.  

4.2    Ter zitting van 8 oktober 2018 van de raad heeft verweerster nog aangevoerd dat zij ervan uitging dat de dagvaarding via mr. Van D. bij klagers terecht zou komen. Omdat klagers niet hadden gereageerd op haar per aangetekende post verzonden brieven van 27 juni 2016, vond verweerster het niet logisch om de dagvaarding rechtstreeks aan klagers te zenden. 

5    BEOORDELING

5.1    De eerste vraag die dient te worden beantwoord, is of klagers in hun klacht kunnen worden ontvangen. In dit kader overweegt de raad dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De raad zal de ontvankelijkheid van klagers aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.2    De raad is van oordeel dat klager - als bestuurder en aandeelhouder van klaagster - in  het onderhavige geval geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij indiening van de klacht jegens verweerster. Op grond hiervan zal de raad klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht tegen verweerster.

5.3    Ten aanzien van de klacht van klaagster oordeelt de raad als volgt.

Klachtonderdeel a)

5.4    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster - kort gezegd - dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de dagvaarding.

5.5    De raad overweegt dat verweerster niet alleen geen wettelijke plicht, maar ook geen morele plicht had om klaagster van de dagvaarding op de hoogte te stellen. Klaagster was immers geen partij in de procedure tussen B.V. X en de notaris. Desondanks heeft verweerster klaagster wel - onverplicht - via de e-mail van 22 november 2016 aan mr. Van D. een kopie van de op 2 augustus 2016 betekende dagvaarding gestuurd. Verweerster heeft toegelicht waarom zij dit bericht niet rechtstreeks aan klaagster heeft gezonden, namelijk omdat zij geen reactie had ontvangen op haar brief van 27 juni 2016.

5.6    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster daarmee jegens klaagster correct gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.7    Uit het ter zitting van 8 oktober 2018 aan de raad getoonde verzendbewijs leidt de raad af dat verweerster de aangetekende brief van 27 juni 2016 wel degelijk heeft verzonden naar het adres van klaagster. Ook heeft verweerster de dagvaarding op 22 november 2016 (onverplicht) gestuurd naar het e-mailadres van het kantoor van mr. Van D., die volgens verweerster voor klaagster optrad. Daarbij merkt de raad nog op dat, hoewel klaagster stelt dat mr. Van D. op dat moment geheel uit beeld was, uit de correspondentie in het klachtdossier blijkt dat dat niet het geval was.

5.8    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond, nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klaagster geen sprake is.

Klachtonderdeel c)

5.9    In het verlengde van hetgeen de raad hiervoor bij randnummers 5.4 tot en met 5.8 heeft overwogen, stelt de raad vast dat voor verweerster ook geen verplichting bestond om klaagster (al dan niet per deurwaardersexploot) in kennis te stellen van de procedure tussen B.V. X en notaris Y. Ook dit verwijt treft daarom geen doel.

Klachtonderdeel d) / conclusie

5.10    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld, zodat de klacht van klaagster jegens verweerster ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht jegens verweerster;

-    verklaart de klacht van klaagster jegens verweerster in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2019.

griffier                                                                       voorzitter