ECLI:NL:TADRARL:2019:121 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-792

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:121
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 08-08-2019
Zaaknummer(s): 18-792
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij, tevens kantoorgenoot van haar voormalig advocaat. De kantoorgenoot van verweerster heeft opgetreden als advocaat van klaagster. Verweerster is vervolgens op gaan treden voor een wederpartij van klaagster. Verweerster is zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor deze beslissing, ook al is de beslissing dat verweerster op zou kunnen treden voor de wederpartij van klaagster door haar kantoorgenoot genomen, zoals door haar gesteld. Voor zover het de werkzaamheden met betrekking tot afgifte van het medisch dossier betreft, heeft klaagster voor het optreden van verweerster toestemming gegeven. Voor het optreden in de tuchtprocedure geldt dat verweerster zich terecht beroept op de uitzondering van gedragsregel 7 lid 5 (oud). Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 juli 2019

in de zaak 18-792

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. W.

tegen

verweerster

gemachtigde: mr. drs. B.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 november 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 oktober 2018 met kenmerk K 16/39, door de raad ontvangen op 8 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier en van de nagekomen brief van de gemachtigde van verweerster van 19 april 2019, met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft een kantoorgenoot van verweerster in november 2013 verzocht om haar als advocaat bij te staan in een tuchtrechtelijke procedure tegen haar oogarts. Klaagster had een jaar eerder bij brief van 19 november 2012, zonder bijstand van een advocaat, een drietal klachten tegen haar oogarts ingediend bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg (hierna: regionaal tuchtcollege). De kantoorgenoot van verweerster heeft klaagster bijgestaan tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het regionaal tuchtcollege die heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Op 14 maart 2014 heeft het regionaal tuchtcollege een beslissing genomen en de klacht voor wat betreft het eerste onderdeel gegrond geoordeeld. De oogarts van klaagster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg tegen het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht. De behandeling ten overstaan van het centraal tuchtcollege was vastgesteld op 17 december 2015. De gemachtigde van de oogarts heeft echter op 9 december 2015 het beroep ingetrokken.

2.3    Op 16 februari 2015 is de echtgenoot van klaagster overleden. Voor zijn overlijden was de echtgenoot van klaagster opgenomen in een revalidatiecentrum. Klaagster was ontevreden over de zorg in dat revalidatiecentrum en heeft rond 1 april 2015 contact met de kantoorgenoot van verweerster opgenomen en hem gevraagd of hij haar wilde bijstaan in een geschil met het revalidatiecentrum. Het revalidatiecentrum was echter een cliënt van het kantoor van verweerster. De kantoorgenoot van verweerster vertelde klaagster dat hij haar daardoor in die kwestie niet kon bijstaan. Hij heeft klaagster een aantal namen gegeven van advocaten die haar hierin konden bijstaan. Daarna heeft klaagster zich tot een daarvan gewend.

2.4    Op 9 april 2015 heeft deze door klaagster aangezochte advocaat een brief aan het revalidatiecentrum gezonden. Op 22 april 2015 heeft verweerster namens het revalidatiecentrum deze brief beantwoord. Bij brief van diezelfde dag heeft de door klaagster aangezochte advocaat haar erop gewezen dat mogelijk sprake kan zijn van tegenstrijdige belangen, nu klaagster eerder door hetzelfde kantoor was bijgestaan.

2.5    In de maanden april en mei 2015 heeft klaagster diverse keren telefonisch contact met de kantoorgenoot van verweerster gehad en gesproken over de vraag of verweerster wel zou mogen optreden voor het revalidatiecentrum en tegen klaagster. Bij brief van 20 mei 2015 heeft klaagster uiteindelijk aan de kantoorgenoot van verweerster bericht dat zij, na contact te hebben opgenomen met de orde van advocaten en na overleg met haar nieuwe advocaat, heeft besloten om haar aanvankelijke bezwaar tegen het optreden van verweerster voor het revalidatiecentrum te laten varen. Klaagster heeft het volgende aan de kantoorgenoot van verweerster geschreven:

“U treedt namens mij op in de zaak tegen Prof. H. betreffende de behandeling van mijn ogen, terwijl uw kantoor advocaat is van [het revalidatiecentrum], waartegen ik nu een zaak heb betreffende het verkrijgen van het medisch dossier van mijn man.”…..

“Mede overwegend uw belang dat uw kantoor ook de zaak voor uw grote cliënt [het revalidatiecentrum] kan behandelen en er op vertrouwend dat u mijn zaak betreffende mijn ogen met inzet en integriteit zult afhandelen, heb ik mijn aanvankelijke bezwaar laten varen dat een collega van uw kantoor voor [het revalidatiecentrum] optreedt.”

2.6    Verweerster is vervolgens voor het revalidatiecentrum gaan optreden. Op 18 april 2016 heeft klaagster bij de interne klachtencoördinator van het kantoor van verweerster een klacht over het optreden van verweerster (en haar kantoorgenoot) ingediend. De klachtencoördinator heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond was. Op 20 april 2017 heeft klaagster haar klacht over het optreden van verweerster (en haar kantoorgenoot) aan de geschillencommissie voorgelegd. Op 6 november 2017 heeft de geschillencommissie een bindend advies afgegeven en de klachten van klaagster deels ongegrond verklaard.

2.7    Op 23 maart 2017 heeft klaagster bij het regionaal tuchtcollege klachten ingediend tegen twee revalidatieartsen van het revalidatiecentrum. Op 6 juni 2017 heeft verweerster, die op trad voor het revalidatiecentrum, namens de twee artsen verweer gevoerd in de klachtprocedure bij het regionaal tuchtcollege.

2.8    Bij brief van 23 november 2017 heeft klaagster zich bij brief van haar gemachtigde met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster zonder toestemming van klaagster heeft opgetreden voor twee revalidatieartsen in een tuchtzaak die door klaagster tegen hen is aangespannen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klaagster door in haar brief van 20 mei 2015 akkoord te gaan met het optreden van verweerster voor het revalidatiecentrum en de revalidatieartsen afstand heeft gedaan van haar recht om daarover te klagen, althans haar klachtrecht heeft verwerkt.

4.2    De formuleringen die klaagster in haar brief van 20 mei 2015 heeft gekozen stemmen volgens verweerster niet volledig overeen met de feitelijke gang van zaken. Verweerster stelt dat klaagster in het telefoongesprek van omstreeks 1 april 2015 met haar kantoorgenoot al akkoord is gegaan met het optreden van verweerster voor zowel het revalidatiecentrum als de twee revalidatieartsen. Nadien is klaagster gaan twijfelen of zij er wel verstandig aan had gedaan om daarmee in te stemmen en na zeven weken van grondig nadenken en advisering door haar advocaat en contact met de orde van advocaten, heeft klaagster in haar brief van 20 mei 2015 aan de kantoorgenoot van verweerster laten weten dat zij definitief akkoord ging. Het is dus niet zo dat klaagster aanvankelijk bezwaar zou hebben gehad.

4.3    Subsidiair stelt verweerster zich op het standpunt dat de klacht tegen haar hoe dan ook ongegrond is omdat haar kantoorgenoot (die vennoot is van het kantoor waar verweerster werkzaam is) tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de beslissing dat het verweerster vrijstond om in de tuchtprocedure op te treden voor de revalidatieartsen. Het is immers haar kantoorgenoot geweest die deze beslissing heeft genomen en niet verweerster zelf.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Dit volgt uit gedragsregel 7 lid 4 (Gedragsregels 1992, hierna verder: oud). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 (oud) òf indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 7 lid 6 (oud) op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

5.2    Het handelen van verweerster dateert van vóór 1 januari 2018. De tot 1 januari 2018 geldende Gedragsregel 7 lid 4, 5 en 6 (oud) luidt als volgt:

Regel 7 lid 4

Het is de advocaat niet toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden behoudens het bepaalde in de volgende leden.

Regel 7 lid 5

De advocaat kan van het bepaalde in regel 7 lid 4 alleen afwijken, indien:

1. de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen ook geen verband hielden of houden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is,

2. de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt,

3. ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.

Regel 7 lid 6

Indien niet is voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 kan de advocaat desalniettemin afwijken van het bepaalde in regel 7 lid 4 indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of de bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf instemmen met het optreden als bedoeld in regel 7 lid 4.

5.3    Op het moment dat verweerster met haar werkzaamheden voor het revalidatiecentrum is aangevangen was klaagster nog een cliënte van een kantoorgenoot van verweerster. De tuchtzaak tegen de oogarts van klaagster liep toen immers nog. Gedragsregel 7 lid 4 (oud) verbiedt in dat geval het optreden van verweerster, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen in gedragsregel 7 lid 5 of lid 6 (oud).

5.4    Vaststaat dat klaagster op 20 mei 2015 schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het optreden van verweerster in de zaak met betrekking tot het verkrijgen van een afschrift van het medisch dossier. Verweerster kan zich dus, voor wat betreft de door haar verrichte werkzaamheden in 2015 met betrekking tot het medisch dossier met succes beroepen op de uitzondering bedoeld in gedragsregel 7 lid 6 (oud).

5.5    Verweerster stelt zich op het standpunt dat de door klaagster gegeven toestemming zich ook uitstrekt tot de tuchtzaak waarin verweerster een tweetal artsen van het revalidatiecentrum heeft bijgestaan. Klaagster betwist dat zij, met haar brief van 20 mei 2015, ook daarvoor toestemming heeft gegeven. De raad is van oordeel dat in het midden kan blijven of de bedoelde toestemming is gegeven. In dit geval doet zich namelijk de uitzondering van gedragsregel 7 lid 5 reeds voor, zodat toestemming van klaagster niet vereist is.

5.6    De tuchtzaak waarin verweerster een tweetal artsen van het revalidatiecentrum die haar man hebben behandeld heeft bijgestaan is namelijk een heel andere kwestie dan de tuchtzaak tegen de oogarts van klaagster. De aan de kantoorgenoot toevertrouwde belangen van klaagster in de procedure tegen haar oogarts houden geen verband met de tuchtzaak tegen de artsen die haar man hebben behandeld. Een daarop uitlopende ontwikkeling is evenmin aannemelijk. Verweerster beschikt via haar kantoorgenoot die klaagster bijstond, ook niet over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van klaagster, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon van klaagster betreffende, die van belang kan zijn in de tuchtzaak tegen de twee revalidatieartsen.

5.7    Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster aangegeven dat verweerster mogelijk wel kennis had van informatie betreffende de persoon van klaagster, zoals bijvoorbeeld het feit dat klaagster mondig is en op een bepaalde wijze communiceert. Dat is naar het oordeel van de raad echter geen vertrouwelijke informatie zoals bedoeld in gedragsregel 7 lid 5 (oud).

5.8    Tot slot is niet gebleken van redelijke bezwaren van klaagster tegen het optreden van verweerster. Klaagster heeft weliswaar aangegeven bezwaar te hebben, maar dat bezwaar wordt door klaagster enkel onderbouwd met het feit dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het optreden in de tuchtzaak. Uit gedragsregel 7 lid 5 (oud) volgt echter dat toestemming niet per se noodzakelijk is. Wanneer aan de in gedragsregel 7 lid 5 (oud) cumulatief opgesomde voorwaarden is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) dan behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in gedragsregel 7 lid 6 (oud) te vragen. Door klaagster zijn geen andere bezwaren naar voren gebracht. Derhalve is niet van redelijke bezwaren gebleken, zodat verweerster zich kan beroepen op de uitzondering van gedragsregel 7 lid 5 (oud). De klacht is ongegrond.

5.9    Ten overvloede merkt de raad nog op dat het subsidiaire verweer van verweerster, dat niet zij maar haar kantoorgenoot verantwoordelijk is in tuchtrechtelijke zin, geen doel had kunnen treffen. Hoewel de raad begrip heeft voor de positie die een advocaat-medewerker of een advocaat-stagiaire op een kantoor inneemt, ontneemt dit verweerster echter niet de eigen verantwoordelijkheid voor de behandeling van haar zaken, waarop zij tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Op zichzelf treft dit verweer dan ook geen doel.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, R.P.F. van der Mark, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

griffier                                                                   voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van den Reek

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn, griffier

Verzonden d.d. 1 juli 2019.