ECLI:NL:TADRARL:2019:120 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-793

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:120
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 08-08-2019
Zaaknummer(s): 18-793
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij, tevens kantoorgenoot van haar voormalig advocaat. De kantoorgenoot van verweerder heeft opgetreden als advocaat van klaagster. Een andere kantoorgenoot is vervolgens op gaan treden voor een wederpartij van klaagster. Na het vertrek van deze kantoorgenoot van het kantoor heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen. Verweerder is zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor deze beslissing, ook al is de beslissing dat verweerder op zou treden voor de wederpartij van klaagster door zijn kantoorgenoot genomen. Verweerder beroept zich terecht op de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3 . Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 juli 2019

in de zaak 18-793

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. W.

tegen

verweerder

gemachtigde: mr. drs. B.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 oktober 2018 met kenmerk K 18/88, door de raad ontvangen op 8 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier en van de nagekomen brief van de gemachtigde van verweerder van 19 april 2019, met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft een kantoorgenoot van verweerder in november 2013 verzocht om haar als advocaat bij te staan in een tuchtrechtelijke procedure tegen haar oogarts. Klaagster had een jaar eerder bij brief van 19 november 2012, zonder bijstand van een advocaat, een drietal klachten tegen haar oogarts ingediend bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg (hierna: regionaal tuchtcollege). De kantoorgenoot van verweerder heeft klaagster bijgestaan tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het regionaal tuchtcollege die heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Op 14 maart 2014 heeft het regionaal tuchtcollege een beslissing genomen en de klacht voor wat betreft het eerste onderdeel gegrond geoordeeld. De oogarts van klaagster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg tegen het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht. De behandeling ten overstaan van het centraal tuchtcollege was vastgesteld op 17 december 2015. De gemachtigde van de oogarts heeft echter op 9 december 2015 het beroep ingetrokken.

2.3    Op 16 februari 2015 is de echtgenoot van klaagster overleden. Voor zijn overlijden was de echtgenoot van klaagster opgenomen in een revalidatiecentrum. Klaagster was ontevreden over de zorg in dat revalidatiecentrum en heeft rond 1 april 2015 contact met de kantoorgenoot van verweerder opgenomen en hem gevraagd of hij haar wilde bijstaan in een geschil met het revalidatiecentrum. Het revalidatiecentrum was echter een cliënt van het kantoor van verweerder. De kantoorgenoot van verweerder vertelde klaagster dat hij haar daardoor in die kwestie niet kon bijstaan. Hij heeft klaagster een aantal namen gegeven van advocaten die haar hierin konden bijstaan. Daarna heeft klaagster zich tot een daarvan gewend.

2.4    Op 9 april 2015 heeft deze door klaagster aangezochte advocaat een brief aan het revalidatiecentrum gezonden. Op 22 april 2015 heeft een kantoorgenote van verweerder namens het revalidatiecentrum deze brief beantwoord. Bij brief van diezelfde dag heeft de door klaagster aangezochte advocaat haar erop gewezen dat mogelijk sprake kon zijn van tegenstrijdige belangen, nu klaagster eerder door hetzelfde kantoor was bijgestaan.

2.5    In de maanden april en mei 2015 heeft klaagster diverse keren telefonisch contact met de kantoorgenoot van verweerder gehad en gesproken over de vraag of de kantoorgenote van verweerder wel zou mogen optreden voor het revalidatiecentrum en tegen klaagster. Bij brief van 20 mei 2015 heeft klaagster uiteindelijk aan de kantoorgenoot van verweerder bericht dat zij, na contact te hebben opgenomen met de orde van advocaten en na overleg met haar nieuwe advocaat, heeft besloten om haar aanvankelijke bezwaar tegen het optreden van de kantoorgenote van verweerder voor het revalidatiecentrum te laten varen. Klaagster heeft het volgende aan de kantoorgenoot van verweerder geschreven:

“U treedt namens mij op in de zaak tegen Prof. H. betreffende de behandeling van mijn ogen, terwijl uw kantoor advocaat is van [het revalidatiecentrum], waartegen ik nu een zaak heb betreffende het verkrijgen van het medisch dossier van mijn man.”…..

“Mede overwegend uw belang dat uw kantoor ook de zaak voor uw grote cliënt [het revalidatiecentrum] kan behandelen en er op vertrouwend dat u mijn zaak betreffende mijn ogen met inzet en integriteit zult afhandelen, heb ik mijn aanvankelijke bezwaar laten varen dat een collega van uw kantoor voor [het revalidatiecentrum] optreedt.”

2.6    De kantoorgenote is vervolgens voor het revalidatiecentrum gaan optreden. Op 23 maart 2017 heeft klaagster bij het regionaal tuchtcollege klachten ingediend tegen twee revalidatieartsen van het revalidatiecentrum. Op 6 juni 2017 heeft de kantoorgenote van verweerder, die optrad voor het revalidatiecentrum, namens de twee artsen verweer gevoerd in de klachtprocedure bij het regionaal tuchtcollege. Op 30 april 2018 heeft klaagster van het regionaal tuchtcollege bericht ontvangen dat niet de kantoorgenote van verweerder, maar verweerder de revalidatieartsen ter zitting op 1 mei 2018 zou bijstaan. De kantoorgenote van verweerder had namelijk het kantoor van verweerder inmiddels verlaten, waardoor verweerder de behandeling van de zaak van haar heeft overgenomen.

2.7    Bij brief van 20 juli 2018 heeft klaagster zich bij brief van haar gemachtigde met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zonder toestemming van klaagster heeft opgetreden voor twee revalidatieartsen in een tuchtzaak die door klaagster tegen hen is aangespannen. Meer specifiek betreft dit optreden de door verweerder aan de revalidatieartsen verleende bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij het regionaal tuchtcollege van 1 mei 2018.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klaagster door in haar brief van 20 mei 2015 akkoord te gaan met het optreden van verweerder voor het revalidatiecentrum en de revalidatieartsen afstand heeft gedaan van haar recht om daarover te klagen, althans haar klachtrecht heeft verwerkt.

4.2    De formuleringen die klaagster in haar brief van 20 mei 2015 heeft gekozen stemmen volgens verweerder niet volledig overeen met de feitelijke gang van zaken. Verweerder stelt dat klaagster in het telefoongesprek van omstreeks 1 april 2015 met haar kantoorgenoot al akkoord is gegaan met het optreden van verweerder voor zowel het revalidatiecentrum als de twee revalidatieartsen. Nadien is klaagster gaan twijfelen of zij er wel verstandig aan had gedaan om daarmee in te stemmen en na zeven weken van grondig nadenken en advisering door haar advocaat en contact met de orde van advocaten, heeft klaagster in haar brief van 20 mei 2015 aan de kantoorgenoot van verweerder laten weten dat zij definitief akkoord ging. Het is dus niet zo dat klaagster aanvankelijk bezwaar zou hebben gehad.

4.3    Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht tegen hem hoe dan ook ongegrond is omdat zijn kantoorgenoot (die vennoot is van het kantoor waar verweerder werkzaam is) tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de beslissing dat het verweerder vrijstond om in de tuchtprocedure op te treden voor de revalidatieartsen. Het is immers zijn kantoorgenoot geweest die deze beslissing heeft genomen en niet verweerder zelf.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Dit volgt uit gedragsregel 15 (gedragsregels 2018). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 15 lid 3 òf indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Gedragsregel 15 luidt als volgt:

1.    Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid:

a.    tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben;

b.    tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.

2    De advocaat streeft ernaar te voorkomen dat de in het eerste lid bedoelde situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich niettemin voordoet of als een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. De advocaat die zich aldus als advocaat van een of meer partijen heeft teruggetrokken zal zich vervolgens in diezelfde aangelegenheid ook niet namens andere partijen kunnen mengen.

3    Van de verplichting uit het eerste lid kan de advocaat alleen afwijken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:

a.    de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;

b.    de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en

c.    niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

4.    Buiten het geval bedoeld in het derde lid kan de advocaat afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van hun verstrekte informatie vooraf daarmee instemmen en die instemming op behoorlijke wijze tussen voldoende gelijkwaardige partijen tot stand is gekomen.

5.2    Op het moment dat verweerder met zijn werkzaamheden voor het revalidatiecentrum is aangevangen was klaagster een voormalig cliënte van een kantoorgenoot van verweerder. De tuchtzaak tegen de oogarts van klaagster was immers afgelopen. Gedragsregel 15 lid 1 verbiedt het optreden van een advocaat tegen een cliënt of een voormalige cliënt, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen in gedragsregel 15 lid 3 of 4.

5.3    Vast staat dat klaagster op 20 mei 2015 schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het optreden van de kantoorgenote van verweerder in de zaak met betrekking tot het verkrijgen van een afschrift van het medisch dossier. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door klaagster gegeven toestemming zich ook uitstrekt tot de tuchtzaak waarin verweerder een tweetal artsen van het revalidatiecentrum heeft bijgestaan. Klaagster betwist dat zij ook daarvoor toestemming heeft gegeven. Of verweerder de toestemming die klaagster heeft gegeven mag uitleggen zoals hij in deze procedure doet, kan in het midden blijven. In dit geval doet zich namelijk de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3 reeds voor, zodat toestemming van klaagster niet vereist is.

5.4    De tuchtzaak waarin verweerder een tweetal artsen van het revalidatiecentrum die haar man hebben behandeld heeft bijgestaan is namelijk een heel andere kwestie dan de tuchtzaak tegen de oogarts van klaagster. De aan de kantoorgenoot van verweerder toevertrouwde belangen van klaagster in de procedure tegen haar oogarts houden geen verband met de tuchtzaak tegen de artsen die haar man hebben behandeld. Een daarop uitlopende ontwikkeling is evenmin aannemelijk. Verweerder beschikt via zijn kantoorgenoot die klaagster bijstond, ook niet over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van klaagster, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon van klaagster betreffende, die van belang kan zijn in de tuchtzaak tegen de twee revalidatieartsen.

5.5    Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster aangegeven dat verweerder mogelijk wel kennis had van informatie betreffende de persoon van klaagster, zoals bijvoorbeeld het feit dat klaagster mondig is en op een bepaalde wijze communiceert. Dat is naar het oordeel van de raad echter geen vertrouwelijke informatie zoals bedoeld in gedragsregel 15 lid 3. 

5.6    Tot slot is niet gebleken van redelijke bezwaren van klaagster tegen het optreden van verweerder. Klaagster heeft weliswaar aangegeven bezwaar te hebben, maar dat bezwaar wordt door klaagster enkel onderbouwd met het feit dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het optreden in de tuchtzaak. Uit gedragsregel 15 lid 3 volgt echter dat toestemming niet per se noodzakelijk is. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) dan behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt (of die van zijn kantoor) geen voorafgaande instemming als bedoeld in gedragsregel 15 lid 4 te vragen. Door klaagster zijn geen andere bezwaren dan het ontbreken van haar toestemming naar voren gebracht. Derhalve is niet van redelijke bezwaren gebleken, zodat verweerder zich kan beroepen op de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3. De klacht is ongegrond.

5.7    Wellicht ten overvloede merkt de raad nog op dat het subsidiaire verweer van verweerder, dat niet hij maar zijn kantoorgenoot verantwoordelijk is in tuchtrechtelijke zin, geen doel had kunnen treffen. Hoewel de raad begrip heeft voor de positie die een advocaat-medewerker of een advocaat-stagiaire op een kantoor inneemt, ontneemt dit verweerder echter niet de eigen verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn zaken, waarop hij tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. De raad had dan ook voorbij moeten gaan aan dit verweer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, R.P.F. van der Mark, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

griffier                                                                           voorzitter

bij afwezigheid van mr. C.M. van den Reek

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn, griffier

Verzonden d.d. 1 juli 2019.