ECLI:NL:TADRARL:2019:10 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-888

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:10
Datum uitspraak: 14-01-2019
Datum publicatie: 29-01-2019
Zaaknummer(s): 18-888
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: De deken verwijt verweerder in zijn bezwaar dat hij niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht doordat hij in een zaak niet tijdig voor betaling van het griffierecht in hoger beroep zorg heeft gedragen. Bovendien heeft hij in strijd met Gedragsregel 16 lid 2 zijn cliënte niet onverwijld op de hoogte gesteld van de beschikking van het Hof waarbij het appel daarom niet-ontvankelijk werd verklaard. Ook heeft verweerder zijn cliënte welbewust onjuist geïnformeerd over het aanspreken van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De volgens verweerder verzonden brief heeft de verzekeraar nimmer ontvangen noch een ander bericht over de aansprakelijkstelling. Verweerder erkent de verweten gedragingen. Het dekenbezwaar is daarom gegrond. In samenhang met een andere beslissing tegen verweerder wordt een schorsing van twee maanden opgelegd waarvan een maand voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 januari 2019

in de zaak 18-888

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 november 2018, door de raad ontvangen op 8 november 2018, met kenmerk 720740 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord Nederland (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 16 november 2018 in aanwezigheid van verweerder en mr. [D.], lid van de Raad van de Orde Noord Nederland en mr. [G.], adjunct-secretaris bij die Raad. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij e-mailbericht van 24 september 2018 heeft mw. G. zich gewend tot de deken in verband met problemen met verweerder. Die betroffen het volgende.

2.3    Verweerder heeft namens mw. G. op 1 december 2017 een hoger beroepschrift ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij beschikking van dat Hof van 15 februari 2018 is mw. G. niet- ontvankelijk verklaard in haar appel wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.

2.4    Tussen 3 april 2018 en 20 september 2018 zijn tussen mw. G. en verweerder diverse telefoongesprekken gevoerd.

2.5    Bij brief van 12 oktober 2018 heeft mw. G. verweerder schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade ten gevolge van de niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep.

2.6    Verweerder heeft daarover een brief geschreven aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gedateerd 9 april 2018.

2.7    De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft bij e-mailbericht van 7 november 2018 verklaard dat er geen brief van verweerder gedateerd 9 april 2018 is ontvangen en dat er geen dossier bij haar is geregistreerd onder het polisnummer van verweerder betreffende deze kwestie.

3    DEKENBEZWAAR

a)    Verweerder heeft ten opzichte van mw. G. niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hij heeft haar vertrouwen ernstig beschaamd door niet tijdig voor betaling van het griffierecht in hoger beroep zorg te dragen.

b)    Bovendien heeft hij in strijd met Gedragsregel 16 lid 2 mw. G. niet onverwijld op de hoogte gesteld van de beschikking van het Hof van 15 februari 2018.

c)    Verweerder heeft mw. G. welbewust onjuist geïnformeerd over het aanspreken van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De volgens verweerder verzonden brief van 9 april 2018 heeft de verzekeraar nimmer ontvangen noch een ander bericht over de aansprakelijkstelling door mw. G.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het is juist dat het griffierecht niet is voldaan. Dat houdt wellicht verband met de verhuizing van het kantoor van verweerder.

Ad klachtonderdeel c)

4.2    Verweerder heeft aangegeven zich tot het uiterste te zullen inspannen om de verzekeraar op korte termijn tot de inname van een standpunt te bewegen.

5    BEOORDELING

5.1    Een advocaat behoort voldoende zorg te betrachten bij het behartigen van de belangen en bij de rechtsbescherming van zijn cliënt. Dat doet hij door zijn beroep uit te oefenen met in achtneming van de kernwaarden van de advocatuur. Tot die kernwaarden behoren onder meer de deskundigheid van de advocaat en zijn integriteit (artikel 10a Advocatenwet).

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder heeft erkend het griffierecht niet betaald te hebben. Daardoor is het door mw. G. ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen verweerder als verweer heeft aangevoerd op dit punt is naar het oordeel van de raad volstrekt onvoldoende om dit verzuim te rechtvaardigen. Ook bij een verhuizing dient verweerder ervoor te zorgen dat dit soort zaken vlekkeloos verlopen. Het onbetaald laten van het griffierecht voor het door mw. G. ingestelde beroep is een ernstige beroepsfout. Verweerder geeft daarmee blijk niet over de deskundigheid en vaardigheden te beschikken die van een redelijk bekwame advocaat verwacht mogen worden. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    In strijd met Gedragsrel 16 lid 2 heeft verweerder mw. G. niet onverwijld in kennis gesteld van de beschikking van het Hof tot niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep. De beschikking dateert van 15 februari 2018. Pas in april 2018 is er op aandringen van mw. G. contact geweest tussen verweerder en mw. G. over het hoger beroep. Dit is een ernstige schending van de zorgvuldigheid die verweerder had dienen te betrachten toen hij kennis nam van de beschikking van het Hof. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Naar het oordeel van de raad staat vast dat verweerder mw. G. heeft misleid met betrekking tot zijn contacten met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Hij heeft haar een kopie toegezonden van een brief aan deze verzekeraar gedateerd 9 april 2018. De verzekeraar heeft deze brief nooit ontvangen en ook op geen andere wijze een melding van de aansprakelijkstelling door mw. G. vernomen. Als de brief al verzonden zou zijn geweest dan had het op de weg van verweerder gelegen om bij uitblijven van een reactie van de verzekeraar te informeren naar de stand van zaken. Dit is niet gebeurd. Tot op de dag van de zitting in deze zaak was er geen nadere informatie over de stand van zaken in deze kwestie. Dit handelen van verweerder is in strijd met de integriteit die van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden.

5.5    Ook dit onderdeel van het dekenbezwaar is gegrond.

5.6    Op grond van al het bovenstaande concludeert de raad dat het dekenbezwaar gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Voor de op te leggen maatregel en de motivering daarvan verwijst de raad naar hetgeen zij in de zaken tegen verweerder met de nummers 18-682 en 18-683 heeft overwogen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    bepaalt dat in deze zaak geen maatregel wordt opgelegd. Verwijst voor de aan verweerder opgelegde maatregel naar de zaken met de nummers 18-682 en 18-683.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, F. Klemann, N.H.M. Poort, E.H.de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 14 januari 2019.