ECLI:NL:TADRARL:2018:83 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-194

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:83
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 13-04-2018
Zaaknummer(s): 17-194
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Belangenconflict. Vaststaat dat verweerder aanvankelijk voor klaagster en haar toenmalige (2e) echtgenoot is opgetreden als advocaat. Verweerder is daarna de belangen van haar 2e echtgenoot gaan behartigen in diens echtscheidingsprocedure tegen klaagster, onder meer vanwege persoonlijke betrokkenheid bij hem. Verweerder beroept zich daarbij op daartoe verkregen toestemming van klaagster. Naar het oordeel van de raad had verweerder, ondanks de toestemming van klaagster om (alleen) in de echtscheidingsprocedure tegen haar op te mogen treden, ook toen al zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat moeten nemen door niet de belangen van de 2e echtgenoot van klaagster te gaan behartigen, juist omdat hij al eerder in familierechtelijke sfeer voor hen samen had opgetreden. Verweerder had zich in elk geval in de procedures ná de echtscheidingsprocedure tegen klaagster als advocaat van zijn cliënt moeten terugtrekken omdat hij, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de raad daartoe niet al op voorhand toestemming van klaagster heeft gekregen zoals bedoeld in lid 6 van gedragsregel 7. Geen sprake van de uitzonderingssituaties als bedoeld in lid 5 van gedragsregel 7. Alhoewel verweerder heeft betwist vertrouwelijke informatie, waarover hij beschikte, ook tegen klaagster te hebben gebruikt, had de omstandigheid dat hij daarover beschikte hem ervan moeten weerhouden om voor de 2e echtgenoot op te treden tegen klaagster. Klacht in zoverre gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 april 2018

in de zaak 17-194

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 maart 2017 met kenmerk 16-0221/FH/sd, door de raad ontvangen op 2 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is, na aanhouding van de op 8 september 2017 geplande zitting op verzoek van verweerder, alsnog behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, die ter zitting werd bijgestaan door mr. [naam gemachtigde]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier,

-    de brief, met bijlagen, van klaagster van 28 augustus 2017, ter griffie ontvangen op 30 augustus 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Bij brief van 3 mei 2012 aan klaagster heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij over zal gaan tot het indienen van een verzoekschrift wijziging kinderalimentatie tegen een eerdere echtgenoot van klaagster, de heer H.

2.2    In de periode daarna, waarin klaagster en haar toenmalige echtgenoot, de heer W., nog gehuwd waren, heeft verweerder voor klaagster en de heer W. ook opgetreden in diverse zaken. Klaagster en de heer W. hebben samen één kind gekregen.

2.3    Bij brief van 25 april 2013 heeft verweerder aan mr. [D], de toenmalige advocaat van klaagster, onder meer het volgende bericht:

Zoals reeds telefonisch met u besproken zal ik verder de belangen behartigen van de heer [W] inzake de echtscheiding.

Van u heb ik begrepen dat daartegen geen bezwaar bestaat, ook niet van de zijde van uw cliënte. (…).” [afkorting-raad]

2.4    Op 29 april 2015 heeft de rechtbank, onder meer, de echtscheiding tussen klaagster en de heer W. uitgesproken.

2.5    Per e-mail van 9 september 2015 heeft de opvolgend advocaat van klaagster, mr. [W], onder meer het volgende aan verweerder bericht:

“Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van zojuist stel ik hierbij drie punten aan de orde. (…)

Tenslotte hoorde ik u tijdens de zitting aangeven dat u mijn cliënte eerder heeft bijgestaan. Mogelijk heb ik dat niet goed gehoord, maar kun u mij aangeven hoe dat precies zit?”

2.6    Daarop heeft verweerder per e-mail van 18 september 2015 aan mr. [W] het volgende laten weten:

“Uw kliente destijds bijgestaan in een ots kwestie toe zij nog getrouwd was met de heer [W]. Destijds aan haar gevraagd of zij bezwaar had dat ik de heer [W] verder zou bijstaan dat was geen probleem, hetgeen ook me de vorige advocaat is gecommuniceerd en hij had ook geen probleem.” [afkortingen-raad]

2.7    In reactie hierop heeft mr. [W] aan verweerder op 18 september 2015 gemaild:

“Hoe het destijds is gegaan weet ik niet (kunt u mij de schriftelijke stukken sturen waaruit het akkoord blijkt), maar het is wat mij (en cliënte) betreft nu wel een probleem geworden nu u op de zitting aspecten uit het verleden naar voren heeft gebracht (dat was met betrekking tot de andere kinderen) die mijn cliënte aangaan.

Ik verzoek u dan ook te onttrekken, bij gebreke waarvan ik dat aan de Deken zal voorleggen. (…).”

2.8    Verweerder is de belangen van de heer W. blijven behartigen en is op enig moment benoemd tot beschermingsbewindvoerder van de heer W.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in eerste instantie op te treden als haar advocaat en later op te treden als advocaat van haar wederpartij, zonder dat klaagster daarmee heeft ingestemd;

b)    zich tijdens zittingen grievend en onheus uit te laten over door het opgelopen trauma van klaagster door dat te betwisten.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder stelt dat de toenmalige advocaat van klaagster, mr. [D], geen bezwaar heeft gemaakt, ook niet namens klaagster, dat verweerder de belangen van de heer W. verder wilde blijven behartigen inzake diens echtscheiding van klaagster. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar zijn brief van 25 april 2013 aan mr. [D] waaruit de toestemming om voor de heer W. te mogen optreden tegen klaagster blijkt. Dat tegen zijn optreden voor de heer W. van de kant van klaagster geen bezwaar bestond, blijkt volgens verweerder ook uit het feit dat door klaagster of haar advocaat geen bezwaar is gemaakt dat hij tijdens de comparitie van partijen op 17 april 2015 in de echtscheidingsprocedure als zodanig voor de heer W. is opgetreden.

4.2    Volgens verweerder zijn de problemen pas ontstaan nadat klaagster is overgestapt naar advocaat mr. [W]. In reactie op diens mail van 9 september 2015 heeft verweerder per e-mail van 18 september 2015 aan mr. [W] laten weten dat hij klaagster inderdaad eerder had bijgestaan in een ondertoezichtstellingskwestie toen zij nog gehuwd was met de heer W., maar dat hij later van klaagster toestemming had gekregen om verder voor de heer W. op te treden in procedures tegen klaagster. Volgens verweerder bestond er toen geen aanleiding om zich terug te trekken als advocaat van de heer W. Er speelde geen enkele zaak, terwijl verweerder in de geplande zitting omtrent verlenging van de ondertoezichtstelling namens de heer W. had aangegeven dat hij akkoord zou gaan met de verlenging en niet ter zitting zou verschijnen. Verweerder heeft nimmer hem bekende vertrouwelijke informatie van klaagster in procedures tegen haar gebruikt.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder betwist dat hij onheuse of onnodig grievende uitlatingen jegens klaagster heeft gedaan tijdens een zitting. Volgens verweerder had klaagster grote moeite met de omgangsregeling die de heer W. wilde hebben met hun zoon. Daarbij heeft klaagster zich beroepen op haar opgelopen trauma tijdens het huwelijk met de heer W. Verweerder heeft namens zijn cliënt daarover een opmerking gemaakt in die zin dat hij twijfelde aan de oprechtheid van klaagster met betrekking tot dat trauma waarbij hij heeft aangegeven dat hij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat zij dat misbruikte om de omgangsregeling te blokkeren.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. Gedragsregel 7-1992 ). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.2    Vast staat dat verweerder aanvankelijk voor klaagster en voor haar toenmalige echtgenoot, de heer W., is opgetreden als advocaat. Verweerder stelt dat het hem niettemin vrij stond om daarna namens de heer W. op te treden in procedures jegens klaagster omdat hij daarvoor toestemming had gekregen van klaagster, zoals ook is bevestigd in zijn e-mail van 25 april 2013 aan haar toenmalige advocaat, mr. [D]. Verweerder beroept zich hierbij op de uitzonderingssituaties als genoemd in lid 6 en tevens lid 5 van Gedragsregel 7. De raad volgt verweerder daar niet in en overweegt daartoe als volgt.

5.3    Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij destijds heeft ingestemd dat verweerder verder de belangen van de heer W. zou gaan behartigen omdat haar toenmalige advocaat had uitgelegd dat dan sneller de echtscheiding tussen klaagster en de heer W. geregeld zou kunnen worden. Met haar vlucht naar een blijf-van-mijn-lijf-huis door toedoen van de heer W. was dat in haar belang. Klaagster heeft tijdens de zitting voorts verklaard dat zij verweerder in 2013 alleen toestemming heeft gegeven om in die echtscheidingsprocedure tegen haar op te treden en dat die toestemming niet  tevens gold voor toekomstige andere procedures namens de heer W. tegen haar. Verweerder beschikte immers over haar persoonlijke informatie dat hij tegen haar kon gebruiken, aldus klaagster.

5.4    Deze lezing van klaagster wordt bevestigd door de tekst van de e-mail van verweerder van 25 april 2013, waaruit blijkt dat verweerder met instemming van klaagster verder de belangen van de heer W. inzake de echtscheiding zou blijven behartigen. Zelfs met deze specifieke instemming van klaagster voor de echtscheidingsprocedure van de heer W. tegen haar, is de raad van oordeel dat verweerder ook toen al zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat had moeten nemen door niet de belangen van de heer W. te gaan behartigen. Juist omdat verweerder al eerder in familierechtelijke sfeer voor klaagster en voor de heer W. had opgetreden, had hij zich moeten realiseren dat optreden voor de heer W. in de echtscheidingsprocedure mogelijk tot problemen zou kunnen leiden met klaagster, zoals uiteindelijk ook is gebeurd.

5.5    Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat hij vanwege een persoonlijke betrokkenheid bij zijn cliënt - daarom is hij ook diens bewindvoerder geworden – ervoor heeft gekozen om ook in andere procedures dan de echtscheiding tegen klaagster de belangen van de heer W. te blijven behartigen. Naar het oordeel van de raad had verweerder zich echter in elk geval in die procedures na de echtscheidingsprocedure tegen klaagster als advocaat van zijn cliënt moeten terugtrekken omdat hij, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de raad daartoe niet al op voorhand toestemming van klaagster heeft gekregen zoals bedoeld in lid 6 van Gedragsregel 7.

5.6    Dat sprake is geweest van de uitzonderingssituatie van lid 5 van Gedragsregel 7 op grond waarvan het verweerder alsnog vrij stond om tegen zijn voormalige cliënte, klaagster, op te treden, is de raad op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Verweerder heeft zelf verklaard dat hij beschikte over vertrouwelijke informatie dat afkomstig was van klaagster. Volgens klaagster heeft hij die persoonlijke informatie over haar dochters uit haar eerste huwelijk in een procedure van de heer W. tegen haar gebruikt. Alhoewel verweerder heeft betwist vertrouwelijke informatie tegen haar te hebben gebruikt, had de omstandigheid dat hij over persoonlijke informatie over klaagster beschikte hem ervan moeten weerhouden om voor de heer W. op te treden tegen klaagster. Alleen al de mogelijkheid dat verweerder persoonlijke informatie van klaagster tegen haar kon gebruiken, is naar het oordeel van de raad een alleszins redelijk bezwaar voor klaagster geweest dat zij niet wilde dat verweerder in procedures van de heer W. tegen haar bleef optreden.

5.7    Nu op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat verweerder niet aan de uitzonderingssituaties van de leden 5 of 6 van Gedragsregel 7 heeft voldaan, is de raad van oordeel dat verweerder zich in elk geval na de correspondentie met mr. [W] in september 2015 had moeten onttrekken als advocaat van de heer W. in procedures tegen klaagster. Dat hij dat niet heeft gedaan, wordt hem tuchtrechtelijk verweten. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel a) gegrond.  

Ad klachtonderdeel b)

5.8    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.9    De juistheid van het verwijt dat verweerder tijdens een zitting zich onheus en onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder in deze geen sprake is, zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

Gelet op het voorgaande acht de raad de hierna aan verweerder op te leggen maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,- reiskosten van klaagster,

b)    € 1000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-194.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, A.H. Lanting, H.J.P. Robers en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

Griffier            Voorzitter

Verzonden d.d. 9 april 2018