ECLI:NL:TADRARL:2018:7 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-606
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2018 |
Datum publicatie: | 27-02-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-606 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over niet bespreken van de financiële draagkracht van klaagster en ten onrechte geen toevoeging aan vragen door de eigen advocaat met als gevolg dat klaagster hoge kosten voor de werkzaamheden van verweerster heeft moeten voldoen. Klacht ongegrond. De toepasselijke gedragsregel is ingegeven door het belang dat goed wordt gecommuniceerd over de kosten die de advocaat voor zijn werkzaamheden in rekening brengt en over het systeem van door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand, waaraan een advocaat niet verplicht behoeft deel te nemen. Oorspronkelijk heeft klaagster de voorschotnota en de tussentijdse nota’s van verweerster voldaan en nadat verweerster alsnog voor klaagster een toevoeging had aangevraagd is verweerster nog twee jaar lang voor klaagster blijven optreden. Kennelijk vormden de tot dan toe door verweerster verzonden en grotendeels door klaagster betaalde nota’s daarvoor geen belemmering en had klaagster in die periode niet de behoefte om deze nader aan de orde te stellen c.q. daarover te klagen. Daaruit moet worden afgeleid dat klaagster er ook op dat moment nog van uit ging dat zij de kosten van verweerster uit hetgeen zij uit de boedelscheiding zou ontvangen zou kunnen betalen |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 februari 2018
in de zaak 17-606
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 februari 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 augustus 2017 met kenmerk K 17/29, door de raad ontvangen op 7 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingszaak en wel met name voor wat betreft de vermogensafwikkeling. De rechtsbijstand heeft plaatsgevonden in de periode 30 januari 2014 tot en met 19 januari 2017. In 2008 had verweerster klaagster eerder bijgestaan.
2.2 Op 24 januari 2014 heeft het intakegesprek plaatsgevonden. Op 30 januari 2014 heeft verweerster aan klaagster een opdrachtbevestiging gezonden. Daarin is door verweerster vastgelegd dat zij klaagster zou bijstaan op basis van uurtarief van € 205,-, te vermeerderen met 7% kantoorkosten, eventuele voorschotten en BTW.
2.3 Klaagster heeft een aantal tussentijdse declaraties betaald. Bij e-mail van 6 maart 2014 heeft klaagster aan verweerster geschreven dat zij een eindafrekening had verwacht in plaats van tussentijdse declaraties en dat de betaling van tussentijdse declaraties voor haar een probleem werden.
2.4 Bij e-mail van 7 maart 2014 schrijft verweerster aan klaagster dat de voorschotnota verrekend zal worden met de einddeclaratie die bij het afsluiten van de zaak wordt verzonden, dat er maandelijks wordt gedeclareerd conform de opdrachtbevestiging, maar dat er misschien een regeling te treffen is waarbij verweerster maandelijks slechts een gedeelte van haar werkzaamheden in rekening brengt waarna bij de afwikkeling van de zaak, dan wel zoveel eerder als mogelijk, alle overige nog niet gedeclareerde werkzaamheden in rekening gebracht zullen worden die dan ineens door klaagster kunnen worden voldaan. Bij e-mail van 23 februari 2015 deelt verweerster aan klaagster mede dat zij alsnog een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand zal proberen te verkrijgen. Daarbij merkt verweerster op dat zij tot op heden op betalende basis heeft gewerkt omdat de inschatting was dat klaagster na de verdeling van het huwelijksvermogen over een zodanig vermogen zou kunnen beschikken dat de toevoeging toch met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken, welk vermogen zeker zit in de overwaarde van de woning en naar inschatting van klaagster zeker ook in de ondernemingen van haar ex-echtgenoot. Voorts schrijft verweerster dat zij als de toevoeging wordt verleend de komende tijd geen declaraties meer zal sturen maar dat de betalingsregeling die bestaat voor de declaraties die nog niet helemaal zijn voldaan blijft lopen.
2.5 Bij e-mail van 19 januari 2017 heeft klaagster de samenwerking met verweerster beëindigd en een andere advocaat in de arm heeft genomen. De opvolgend advocaat heeft toevoeging niet overgenomen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet de financiële draagkracht van klaagster te bespreken en ten onrechte geen toevoeging aan te vragen met als gevolg dat zij hoge kosten voor de werkzaamheden van verweerster heeft moeten voldoen,
b) onnodig de rechtsgang te vertragen en geen adequate maatregelen te treffen met betrekking tot de boedelscheiding, waardoor klaagster financieel is gedupeerd.
4 VERWEER
4.1 Het verweer van verweerster tegen de klacht luidt als volgt:
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Wellicht is tijdens het intakegesprek het woord toevoeging niet genoemd maar er is wel degelijk met klaagster over gefinancierde rechtshulp gesproken. Gesproken is over de financiële uitkomst van de zaak voor klaagster en daarbij heeft verweerster aangegeven niet bereid te zijn om de zaak op basis van de gefinancierde rechtshulp te behandelen omdat de zaak daarvoor te gecompliceerd was. Klaagster heeft tijdens het intakegesprek en ook later altijd aangegeven dat de gemeenschap een grote waarde vertegenwoordigde. Op basis van objectieve gegevens was in ieder geval duidelijk dat de woning een aanzienlijke overwaarde vertegenwoordigde. Het aanvragen van een toevoeging had om die reden ook geen zin. Eerder in 2008 had verweerster klaagster op betalende basis bijgestaan. Noch in 2008 noch in 2014 is bezwaar gemaakt tegen de opdrachtbevestiging. De eerste tussentijdse nota’s zijn voldaan.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Er is geen sprake geweest van enig oponthoud in de procedure waarvan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Procedures waarin verdelingen aan de orde zijn verlopen helaas langzaam. En er was inderdaad sprake van vertragingstactieken van de zijde van de wederpartij. Klaagster verwijt verweerster dat zij wel gesproken heeft over het inschakelen van een deskundige maar dat uiteindelijk niet heeft gedaan. De reden daarvan was dat aan het inschakelen van een deskundige aanzienlijke kosten verbonden zouden zijn en dat de uitkomsten van dit onderzoek niet door de wederpartij geaccepteerd zouden worden. Dat is met klaagster besproken. In plaats daarvan is erop ingezet dat de rechter een deskundige zou benoemen en dat is uiteindelijk gelukt.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Verweerster heeft gesteld dat zij met klaagster over de kosten van rechtsbijstand heeft gesproken alsmede dat het geen zin had voor haar een toevoeging aan te vragen gelet op het in deze zaak te verwachten vermogen, zoals dat tijdens het intakegesprek door klaagster was genoemd en ten dele (voor wat betreft de overwaarde van de woning) ook uit objectieve gegevens bleek. In de opdrachtbevestiging van 30 januari 2014 is wel bevestigd dat betalend zou worden opgetreden maar niet dat besproken is dat er geen toevoeging zou worden aangevraagd.
5.2 Ter zitting heeft klaagster verklaard dat tijdens het intakegesprek is gesproken 1) over haar financiële positie en dat dit voor verweerster aanleiding vormde om een gematigd tarief in rekening te brengen en 2) over wat zij uit de vermogensafwikkeling kon verwachten en dat zij ervan uit ging daarvan zonder problemen de nota van verweerster te kunnen betalen. Die veronderstelling kan ook worden afgeleid uit de e-mail van klaagster aan verweerster van 6 maart 2014 waarin zij aangeeft in plaats van tussentijdse nota’s een eindafrekening te verwachten, waarvan gebruikelijk is dat die wordt verzonden nadat de zaak is afgewikkeld en met de wederpartij is afgerekend.
5.3 Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Dat is een vergaande maar geen onbegrensde verplichting.
5.4 Toen klaagster aangaf dat zij niet langer in staat was de tussentijdse nota’s van verweerster te voldoen heeft verweerster voor klaagster een toevoeging aangevraagd en daarmee aan de verplichting zoals hierboven omschreven voldaan. Rest de vraag of verweerster door dat niet reeds bij aanvang van rechtsbijstand te doen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Genoemde gedragsregel is ingegeven door het belang dat goed wordt gecommuniceerd over de kosten die de advocaat voor zijn werkzaamheden in rekening brengt en over het systeem van door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand, waaraan een advocaat niet verplicht behoeft deel te nemen.
5.5 Oorspronkelijk heeft klaagster de voorschotnota en de tussentijdse nota’s van verweerster voldaan en nadat verweerster alsnog voor klaagster een toevoeging had aangevraagd is verweerster nog twee jaar lang voor klaagster blijven optreden. Kennelijk vormden de tot dan toe door verweerster verzonden en grotendeels door klaagster betaalde nota’s daarvoor geen belemmering en had klaagster in die periode niet de behoefte om deze nader aan de orde te stellen c.q. daarover te klagen. Daaruit moet worden afgeleid dat klaagster er ook op dat moment nog van uit ging dat zij de kosten van verweerster uit hetgeen zij uit de boedelscheiding zou ontvangen zou kunnen betalen Verweerster heeft ter zitting naar voren gebracht dat de reden voor de indiening van de klacht gelegen was in de informatie die zij van de opvolgend advocaat heeft gekregen, die de zaak (aldus klaagster) echter ook niet op toevoegingsbasis heeft willen behandelen, hetgeen kennelijk door klaagster is geaccepteerd.
5.6 Uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden moet worden geconcludeerd dat er aan deze klacht andere motieven dan bezwaren tegen het niet helder communiceren over genoemde onderwerpen ten grondslag lagen. Daarvoor is de gedragsregel niet geschreven.
5.7 De raad beoordeeld klachtonderdeel a derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.8 Deze klacht is onvoldoende uit de verf gekomen. Door klaagster is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onnodige vertraging in de rechtsgang als gevolg van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.
5.9 Klaagster heeft verweerster ook nog verweten dat zij geen eigen deskundige (partij deskundige) voor de beoordeling van de financiële stukken heeft ingeschakeld. Door klaagster is niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke inschakeling voor een juiste belangenbehartiging noodzakelijk was. Dit temeer gelet op de door verweerster gegeven toelichting dat dit geen zin zou hebben, dat dit alleen maar tot onnodige kosten zou leiden en dat de enige juiste weg was de rechtbank een deskundige te laten benoemen, hetgeen ook is gebeurd.
5.10 De raad beoordeelt klachtonderdeel b derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond;
Aldus gewezen door mr. mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 februari 2018.