ECLI:NL:TADRARL:2018:298 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-701

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:298
Datum uitspraak: 19-12-2018
Datum publicatie: 18-02-2019
Zaaknummer(s): 18-701
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klagers 2, 3 en 4 zijn kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht wegens het ontbreken van een eigen belang bij de klacht tegen verweerder als de advocaat van de wederpartij van klager 1. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond nu een voldoende feitelijke onderbouwing ontbreekt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 19 december 2018

in de zaak 18-701

naar aanleiding van de klacht van:

1.    klager 1

2.    klager 2

3.    klager 3

4.    klager 4

hierna samen ook: klagers

gemachtigde: [naam] (klager 1)

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 september 2018 met kenmerk K 18/50, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager 1 heeft een geschil gehad met onder meer de heer D. (hierna ook: ‘de wederpartij’). Dit geschil heeft geleid tot een gerechtelijke procedure. De wederpartij werd bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, mr. B.

1.2    Bij uitspraak van 24 december 2014 is klager 1 veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 2.656,-. Klager 1 heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

1.3    Mr. B. heeft klager 1 meermalen gesommeerd om aan het vonnis van 24 december 2014 te voldoen.

1.4    Vanaf 1 juni 2017 heeft verweerder de zaak (en executie van voornoemd vonnis) van mr. B. overgenomen.

1.5    Nadat de deurwaarder bij klager 1 langs is geweest, heeft de wederpartij op 18 september 2017 een brief ontvangen van klager 1.

1.6    Verweerder heeft klager 1 bij brief van 27 september 2017 gesommeerd zich per direct te onthouden van het verspreiden van onjuiste en belastende informatie over zijn cliënt.

1.7    Bij brief van 5 oktober 2017 hebben klagers 1, 3 en 4 verweerder geschreven over de zaak en een verklaring van klager 2 bijgevoegd.

1.8    Bij brief van 10 oktober 2017 heeft verweerder klagers 1, 3 en 4 (nogmaals) gesommeerd zich te onthouden van het verspreiden van onjuiste belastende informatie over zijn cliënt.

1.9    Op 19 oktober 2017 hebben klagers zich wederom per brief tot verweerder gewend.

1.10    Bij brief van 10 januari 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    geen of te weinig onderzoek heeft gedaan naar de ‘gedragingen’ van zijn cliënt;

b)    een vooropgezet plan heeft gemaakt met de advocaten mrs. T. en Van H.;

c)    zijn cliënt niet heeft teruggefloten toen deze zich schuldig maakte aan smaad en laster;

d)    onbevredigend heeft gereageerd op informatie die klager 1 hem had verstrekt;

e)    ex-werkgevers van klager 1 heeft benaderd waardoor klager 1 schade heeft geleden;

f)    ontkend heeft dat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 2 en 30 (oud) zonder dit te onderbouwen;

g)    ‘de eer’ van de rechter heeft geschonden door alle relevante informatie te onthouden en enkel zijn eigen belang heeft nagestreefd;

h)    tegen mr Van H. heeft gezegd dat iets in overleg met klager 1 is gelopen, terwijl dit onjuist is.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft verweer gevoerd en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder heeft klagers 2, 3 en 4 nimmer gesproken. Verweerder heeft alleen klager 1 aangeschreven in het kader van de executie van voornoemd vonnis. Niet gebleken is dat klagers 2, 3 en 4 achter de klacht staan, althans verweerder heeft geen specifieke klachten jegens hem kunnen afleiden anders dan de klachten van klager 1.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Met het oog op het onherroepelijke vonnis en de executie daarvan is de klacht niet relevant. Klager 1 had tegen dit vonnis in hoger beroep kunnen gaan en dat heeft hij niet gedaan.

Ad klachtonderdeel b, c, e, g en h)

3.3    Verweerder kan niets zeggen over deze klachtonderdelen omdat deze betrekking hebben op 2014. Verweerder was toen (nog) niet betrokken bij de zaak.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    Het is verweerder niet helder waar klagers op doelen. Klagers hebben hun klacht niet geconcretiseerd.

Ad klachtonderdeel f)

3.5    Deze klacht betreft de gedragsregels 2 en 30 oud en kan verweerder niet volgen.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klagers ontvankelijk zijn in hun klacht jegens verweerder. Voorop staat dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. De voorzitter constateert dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klager 1 in het kader van de executie van het vonnis van 24 december 2014 in beeld is gekomen. Het is de voorzitter niet helder in welke relatie klagers 2, 3 en 4 tot verweerder staan of hebben gestaan. Dat hebben klagers ook niet, althans onvoldoende, toegelicht. Een persoonlijk belang volgt ook niet uit de bij de klacht gevoegde schriftelijke verklaringen. Nu van een concreet eigen belang bij de klacht tegen verweerder niet is gebleken, oordeelt de voorzitter klagers 2, 3 en 4 kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht.

4.2    Ten aanzien van klager 1, die dus wel ontvankelijk is in zijn klacht, geldt het volgende, waarbij overigens de klachtonderdelen a tot en met h gezamenlijk worden beoordeeld.

4.3    Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter/raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4    Klager 1 heeft in het kader van deze klachtprocedure diverse stukken opgesteld en ingestuurd waarin verweerder maar ook anderen diverse verwijten worden gemaakt. Voor zover de klacht ziet op andere advocaten dan verweerder en op overige personen en/of instanties, dan geldt dat klager 1 zich hierover in het kader van deze procedure niet kan beklagen. Slechts het handelen van verweerder wordt hier behandeld en beoordeeld.

4.5    De voorzitter acht de klacht van klager 1 in zoverre onbegrijpelijk dat onduidelijk is welke concrete verwijten hij verweerder maakt. Klager 1 heeft dit niet op overzichtelijke en heldere wijze verwoord. Bovendien heeft een deel van de klachten betrekking op feiten en/of omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóórdat verweerder de belangen voor de wederpartij is gaan behartigen (vanaf 1 juni 2017) en dus voordat verweerder in beeld was. Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt voor enig handelen waarbij hij niet betrokken is geweest. Meer in zijn algemeenheid geldt dat de klacht van klager 1 algemeen is gesteld en niet met concrete feiten is onderbouwd. De voorzitter heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende grote vrijheid jegens klager 1 heeft overschreden.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht van klagers 2, 3, en 4 kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht van klager 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 19 december 2018.

griffier                                voorzitter

Verzonden d.d. 19 december 2018