ECLI:NL:TADRARL:2018:294 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-170
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:294 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2018 |
Datum publicatie: | 18-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 18-170 |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat niet-ontvankelijk wegens verjaring. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 augustus 2018
in de zaak 18-170
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 26 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN085, door de raad ontvangen op 27 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingszaak vanaf januari 2012. Verweerster heeft de opdracht bij brief van 4 januari 2012 aan klaagster bevestigd, waaronder de financiële voorwaarden van de dienstverlening.
1.2 Verweerster heeft namens klaagster op 2 april 2012 een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank.
1.3 Bij beschikking van 25 mei 2012 heeft de rechtbank bepaald dat de wederpartij voor de duur van het geding alimentatie diende te betalen voor de minderjarige dochter van partijen en heeft de rechtbank al het meer of anders verzochte afgewezen.
1.4 Eind 2012 heeft de wederpartij een echtscheidingsverzoek ingediend waartegen verweerster namens klaagster op 9 juli 2012 een verweerschrift heeft ingediend.
1.5 Op verzoek van de wederpartij is op 14 september 2012 een kortgedingprocedure gestart. Bij vonnis van 12 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter op de vorderingen in conventie en reconventie beslist. De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.6 Tijdens de hogerberoepsprocedure heeft klaagster zich eerst door verweerster maar later door mr. Van der V. laten bijstaan. De samenwerking tussen klaagster en verweerster is omstreeks februari 2013 geëindigd. Bij brief van 15 februari 2013 heeft verweerster de lopende zaken van klaagster aan mr. Van der V. overgedragen.
1.7 Bij beschikking van 6 mei 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en de zaak voor het overige aangehouden. Klaagster heeft tegen deze beschikking appel ingesteld en heeft zich daarbij laten bijstaan door mr. S. Bij arrest van 9 juli 2015 heeft het gerechtshof de beschikking van 6 mei 2014 bekrachtigd.
1.8 Bij brief van 12 september 2016 heeft mr. S. namens klaagster verweerster aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster stelt te hebben geleden door het handelen van verweerster.
1.9 Bij brieven van 8 mei 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) verkeerde adviezen heeft gegeven en een inconsequente processtrategie heeft gevolgd door eerst op een snelle echtscheiding aan te dringen (nadat de vorderingen van klaagster in de voorlopigevoorzieningenprocedure waren afgewezen) en later toch een pensioenverweer te voeren met als gevolg vertraging van de echtscheidingsprocedure en aanhouding van een beslissing omtrent alle nevenvorderingen;
b) in de voorlopigevoorzieningenprocedure heeft verzuimd klaagster juist te adviseren en heeft verzuimd de rechtbank te vragen om te bepalen dat klaagster bij uitsluiting gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning;
c) in de voorlopigevoorzieningenprocedure heeft verzuimd de toezegging van de wederpartij om diens bijdrage van € 2.500,- door de rechtbank in het dictum te laten opnemen;
d) na de afwijzing van de voorlopige voorzieningen geen appel heeft ingesteld in verband met de schending van hoor en wederhoor, dan wel een verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen heeft ingediend op grond van onjuiste gegevens (gebezigd door de rechtbank en de wederpartij);
e) in de procedures niet adequaat heeft gereageerd op het alimentatieverweer van de wederpartij en heeft nagelaten informatie bij de man af te dwingen waaruit zijn wereldinkomen zou blijken op grond van artikel 1:83 BW en artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden;
f) verkeerd heeft geadviseerd over het huren van een privédetective om een – naar later is gebleken – onwettelijk vermogensonderzoek te laten doen; deze privédetective bleek later een fraudeur te zijn die klaagster heeft gechanteerd;
g) een verkeerd advies heeft gegeven over het aangaan van een lening met als gevolg gedwongen uithuiszetting van klaagster en verkoop van de echtelijke woning;
h) op onjuiste en niet haalbare gronden een pensioenverweer heeft gevoerd zonder voorafgaand advies van een pensioendeskundige;
i) in het kort geding geen pensioenbrief van de wederpartij heeft opgevraagd terwijl er sprake van was dat zij dat wel zou doen;
j) de wederpartij niet direct aansprakelijk heeft gesteld voor het niet nakomen van de verplichte herverzekering van het weduwenpensioen conform de huwelijkse voorwaarden;
k) de verkoop van het huis niet heeft uitgesteld totdat er duidelijkheid was over de pensioenaanspraken van klaagster en de veiligstelling daarvan;
l) verkeerde adviezen heeft gegeven over beslaglegging op de woning en deze onzorgvuldig heeft voorbereid;
m) heeft verzuimd een vordering in te stellen ter fine van verrekening van de huishoudelijke kosten terwijl de wederpartij dat wel deed;
n) betalend voor klaagster is opgetreden zonder te onderzoeken of klaagster voor een toevoeging in aanmerking kwam of klaagster te informeren over de mogelijkheid van peiljaarverlegging;
o) uiteindelijk niet meer betalend voor klaagster wilde optreden nadat zij al zo’n € 30.000,- had verdiend onder meer met overbodige correspondentie met de wederpartij. Dit geldt temeer nu verweerster zo kostenbesparend mogelijk had moeten optreden voor klaagster en verweerster wist dat klaagster voor een toevoeging in aanmerking kwam.
2.2 Klaagster stelt voorts schade te hebben geleden door het handelen van verweerster.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter constateert dat het een klacht tegen de (voormalig) eigen advocaat betreft. Alvorens aan de inhoud van de diverse klachtonderdelen kan worden toegekomen, zal de voorzitter eerst moeten beoordelen of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht nu verweerster primair heeft gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is wegens verjaring. Volgens verweerster is er meer dan drie jaar verstreken tussen het moment waarop klaagster bekend is geworden met het gestelde verwijtbaar handelen van verweerster en de indiening van de klacht. Volgens verweerster zien alle klachtonderdelen op zaken die klaagster in 2012 bekend waren.
4.2 Een klacht wordt op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard als (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3 De voorzitter oordeelt als volgt. Op grond van het klachtdossier moet ervan worden uitgegaan dat klaagster uiterlijk in februari 2013 bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn met het handelen of nalaten van verweerster dat klaagster haar nu verwijt. Vanaf dat moment heeft verweerster klaagster immers niet meer bijgestaan en heeft klaagster zich laten bijstaan door diverse andere (opvolgend) advocaten. Klaagster heeft haar klacht eerst op 8 mei 2017, dus na een wachtperiode van ruim vier jaar, bij de deken ingediend. Dat is te laat. Dat klaagster de gevolgen van het handelen van verweerster niet kende en dat zij (tijdig, want) binnen een jaar geklaagd heeft nadat haar die gevolgen wel bekend werden (welk moment dus medio 2016 moet hebben gelegen), acht de voorzitter onjuist gezien de rechtbankbeslissingen die er tussentijds zijn geweest. Bovendien is deze stelling van klaagster ook niet aannemelijk nu sinds 2013 diverse andere advocaten zich over haar zaak hebben gebogen en juridisch hebben beoordeeld. Klaagster heeft verder nog gesteld dat zij haar klacht niet eerder heeft kunnen indienen vanwege haar ziekte in/sinds 2013 en de verzorging van haar moeder maar ook dit leidt niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Datzelfde geldt voor de stelling van klaagster dat de schade nog niet volledig te overzien was. Deze persoonlijke omstandigheden rechtvaardigen niet een afwijking van de hoofdregel.
4.4 De voorzitter oordeelt klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. De voorzitter komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling en beoordeling van de diverse door klaagster geponeerde klachtonderdelen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 13 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 13 augustus 2018