ECLI:NL:TADRARL:2018:291 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-671

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:291
Datum uitspraak: 14-11-2018
Datum publicatie: 11-02-2019
Zaaknummer(s): 18-671
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt klagers niet-ontvankelijk in hun klacht over eigen advocaat  ex artikel 46g lid 1 sub a Aw wegens tijdsverloop. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 november 2018

in de zaak 18-671

naar aanleiding van de klacht van:

klager,

en

klaagster,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 22 augustus 2018 met kenmerk K 17/26, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager runde ten tijde hier van belang een varkensmest- en varkensfokbedrijf. Voor het voeren van de varkens maakte klager gebruik van kaaswei die werd geleverd door bedrijf E (hierna: de wederpartij). Vanaf februari 2987 werden de varkens van klager plotseling ziek en is een groot aantal gestorven als gevolg van, naar later in rechte is vastgesteld, de inname van te zoute kaaswei.

1.2    Klager heeft het toenmalige kantoor van verweerder verzocht om zijn belangen te behartigen en de wederpartij namens hem aansprakelijk te stellen voor de ontstane schade. Bij dagvaarding van 10 juni 1992 is door verweerder de wederpartij namens (de eenmanszaak van) klager gedagvaard. De inhoudelijke procedure is destijds door een kantoorgenoot van verweerder gevoerd.

1.3    Bij vonnis van 10 november 1999 heeft de toenmalige rechtbank Utrecht voor recht verklaard dat de wederpartij jegens (de eenmanszaak van) klager toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Daarnaast heeft de rechtbank de wederpartij veroordeeld tot betaling van de als gevolg daarvan door (de eenmanszaak van) klager geleden schade, een en ander nader op te maken bij staat. Bij arrest van 22 februari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam dit vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

1.4    Bij vonnis van 4 november 2009 heeft de rechtbank Utrecht in de schadestaatprocedure geoordeeld dat de schade, voor zover deze in het vermogen van klaagster is gevallen, niet kon worden toegewezen, omdat niet in rechte was vastgesteld dat de wederpartij ook jegens klaagster aansprakelijk was.

1.5    Begin 2010 heeft klager verweerder, althans diens kantoor, aansprakelijk gesteld voor het feit dat verweerder de wederpartij niet mede namens klaagster aansprakelijk had gesteld en klaagster niet als eisende partij in de zaak had betrokken. De toenmalige advocaat van klagers heeft die aansprakelijkheidsstelling bij brief van 7 december 2010 herhaald.

1.6    Daarop heeft, met enkele tussenpozen, overleg tussen (de advocaat van) klagers en (de advocaat van) verweerder plaatsgevonden. Een minnelijke regeling is niet bereikt.

1.7    Bij brief van 13 maart 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

na te hebben gelaten de wederpartij (mede) namens klaagster aansprakelijk te stellen, waardoor de door klaagster geleden schade niet op de wederpartij kan worden verhaald.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter het meest verstrekkende verweer van verweerder te beoordelen of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klagers -gedateerd 13 maart 2017 - op 15 maart 2017 bij de deken is ontvangen, terwijl klagers door het vonnis van de rechtbank van 4 november 2009, maar in elk geval begin 2010 met hun aansprakelijkheidsstelling van (het kantoor van) verweerder, bekend waren met de thans aan verweerder verweten gedragingen. Aldus is deze klacht ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend.

4.4    Niet is gesteld of de voorzitter gebleken dat aan de zijde van klagers sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht door klagers buiten de termijn is ingediend. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klagers dan ook, met toepassing van artikel 46g lid 1, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren in hun klacht jegens verweerder.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 14 november 2018.

griffier                         voorzitter

Verzonden d.d. 14 november 2018