ECLI:NL:TADRARL:2018:273 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-545

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:273
Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 30-01-2019
Zaaknummer(s): 18-545
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over het optreden van de eigen advocaat.  De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder te traag heeft geprocedeerd, terwijl evenmin gebleken is dat verweerder tekort is geschoten in de wijze van procederen en de communicatie met klager. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 oktober 2018

in de zaak 18-545

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 24 juli 2018 met kenmerk K 17/77, door de raad ontvangen op 24 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een civiele procedure tegen een rietdekkersbedrijf bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en heeft in deze zaak een memorie van grieven opgesteld. Dit speelde zich af in de periode 2016-2017.

1.2    Het geschil had betrekking op de kwaliteit van het rieten dak dat het rietdekkersbedrijf had aangebracht op het dak van de woning van klager en de vraag of het rieten dak aan de overeenkomst beantwoordde en die eigenschappen bezat die klager op grond van de overeenkomst mocht verwachten.

1.3    Bij brief van 7 juni 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder heeft geweigerd een bepaalde getuige, (prof. S.) op te roepen, terwijl dit wel was afgesproken;

b)    verweerder 16 maanden de tijd nodig had om een memorie van grieven op te stellen;

c)    verweerder de memorie van antwoord van de tegenpartij van klager in de procedure pas veel later aan klager heeft gestuurd en hem met opzet buiten spel heeft gehouden;

d)    verweerder ten onrechte via het H 10-formulier heeft laten blijken dat de wederpartij was geïnformeerd;

e)    verweerder de zaak bewust heeft vertraagd met als gevolg dat er geen pleidooi meer kon worden gehouden, omdat de termijn verlopen was. Klager had wel een pleidooi gewild.

f)    verweerder een grief heeft opgesteld in het voordeel van de wederpartij.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Het verwijt van klager komt er op neer dat verweerder niet behoorlijk de belangen van zijn  cliënt, klager, heeft behartigd. De voorzitter zal onderstaand de klachtonderdelen bespreken en beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Uit de stukken is gebleken dat prof. S. als deskundige is opgetreden in de procedure die klager tegen het rietdekkersbedrijf heeft gevoerd. Klager heeft aangevoerd dat met verweerder was afgesproken dat deze deskundige als getuige zou worden gehoord. Verweerder ontkent dat en heeft gesteld dat daartoe geen reden was, omdat prof. S. zijn oordeel als deskundige had gegeven en dat was in het voordeel van klager. De voorzitter volgt het standpunt van verweerder. Prof. S. was al als deskundige gehoord en had een voor klager gunstig oordeel had gegeven. De voorzitter is van oordeel dat verweerder terecht geen noodzaak zag prof. S. als getuige te doen horen. Bovendien is niet gebleken dat hieromtrent een afspraak is gemaakt. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder te veel tijd heeft genomen voor het opstellen van de memorie van grieven, heeft verweerder gemotiveerd aangevoerd dat hij daarvoor geen 16 maanden maar vier maanden heeft genomen. Hij heeft die tijd nodig gehad omdat klager vele op- en aanmerkingen had op de door verweerder opgestelde concepten, bestaande uit niet-relevante zaken en onjuiste veronderstellingen. De laatste versie van de memorie van grieven is uiteindelijk -na toestemming van klager-  aan het hof verzonden voor de rol van 4 oktober 2016.

4.3    De voorzitter overweegt dat uit de stukken blijkt dat verweerder op 4 mei 2016 per e-mail een concept memorie naar klager heeft gestuurd. Op 12 juni 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder waarin staat: “Meer gegevens over het rieten dak”, Enig commentaar op het concept is daarin niet te lezen. Op 27 september 2016 heeft verweerder een herziene versie gestuurd, waarop klager kennelijk heeft gereageerd, want op 30 september 2016 heeft verweerder weer een nieuwe versie gestuurd. Deze is uiteindelijk op 4 oktober 2016 bij het hof ingediend. De voorzitter stelt vast dat verweerder kennelijk in de periode van begin mei 2016 tot begin oktober 2016 heeft gewerkt aan de memorie van grieven. Nu klager heeft erkend dat hij verscheidene malen kritiek heeft gehad op de opgestelde concepten, die vervolgens moesten worden aangepast, komt de voorzitter tot oordeel dat verweerder niet onnodig veel tijd heeft genomen om tot het opstellen van zijn definitieve memorie van grieven te komen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Kennelijk is door een vergissing de memorie van antwoord van de wederpartij van klager niet onmiddellijk na ontvangst doorgestuurd naar klager. Verweerder heeft aangevoerd dat deze memorie op 27 december 2016 is genomen, toen hij met vakantie was. Zijn kantoor heeft verzuimd deze onmiddellijk naar klager door te sturen. Eerst op 30 januari 2017, toen verweerder het verzuim ontdekte, is de memorie alsnog naar klager gestuurd. Deze gang van zaken is aannemelijk en de voorzitter ziet hierin geen argument voor de stelling van klager dat deze buiten spel is gezet of dat er sprake is geweest van opzet. Bovendien heeft klager van deze kennelijke vergissing geen nadeel ondervonden. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    De voorzitter volgt verweerder in zijn verweer dat er sprake moet zijn van een misverstand. Klager is van mening dat uit dit formulier blijkt dat hij is geïnformeerd is over het vragen van arrest en dat is volgens hem niet juist. Op het formulier staat echter dat de wederpartij, het rietdekkersbedrijf, is geïnformeerd. Klager is geen wederpartij, maar indienende partij, en is wel degelijk geïnformeerd, zoals uit onder meer blijkt uit de e-mail van verweerder aan klager van 30 januari 2017 waarin hij schrijft dat het gerechtshof een zitting niet nodig acht en dat uitspraak zal worden gedaan, waartoe op 7 februari 2017 een kopie van het procesdossier aan het gerechtshof kan worden gezonden. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Klager heeft gesteld dat verweerder de mogelijkheid om pleidooi te vragen heeft laten verlopen, terwijl klager dat wel had gewild. Verweerder heeft aangevoerd dat hij hierover herhaaldelijk met klager heeft overlegd en besproken dat er geen aanleiding was voor pleidooi. In dat verband heeft verweerder onder meer op 3 februari 2017 aan klager per e-mail geschreven:

“Daarnaast wenst u het Gerechtshof nog graag een toelichting te geven, zo heeft u mij aangegeven. Die toelichting zou inhouden -althans zo begreep ik van u- dat u het Gerechtshof wil uitleggen dat zowel de Kantonrechter als de deskundige niet juist hebben geoordeeld. In dat verband wijs ik u erop dat één en ander reeds onderdeel is van de procedure: hierover zijn punten opgenomen in de Memorie van Grieven, terwijl uw eerdere toelichtingen bij de Kantonrechter (ook) onderdeel zijn van het dossier en dus ter kennisname komen aan het Gerechtshof. Wellicht dat u dat niet goed begrepen heeft.”   

4.7    De voorzitter stelt vast dat niet gebleken is dat klager daar op heeft gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 7 februari 2017 aan het hof gevraagd uitspraak te doen. Nu verweerder gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij geen noodzaak zag pleidooi te vragen en daarover kennelijk met klager heeft gecommuniceerd, die na boven geciteerd bericht van verweerder niet meer heeft gereageerd, is de voorzitter van oordeel dat verweerder geen verwijt treft, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel f)

4.8    Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter vast dat klager In zijn brief van 12 juli 2017 aan de deken schrijft: “Grief 17 is tevens in het voordeel van de tegen partij geschreven.” Verweerder is er van uitgegaan dat gedoeld wordt op de memorie van grieven. De voorzitter gaat daar ook van uit omdat een andere uitleg niet aannemelijk is. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat niet valt in te zien waaruit is af te leiden dat deze tekst in het voordeel van de wederpartij van klager zou zijn. Nu klager deze stelling niet nader heeft onderbouwd, is de voorzitter van oordeel dat het verwijt niet is komen vast te staan en oordeelt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in al haar onderdelen, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 15 oktober 2018.

griffier    voorzitter

Verzonden d.d. 15 oktober 2018.