ECLI:NL:TADRARL:2018:268 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-853

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:268
Datum uitspraak: 03-12-2018
Datum publicatie: 30-01-2019
Zaaknummer(s): 18-853
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsbeslissing, die  ex artikel 4 wrakingsprotocol raden zonder zitting is gedaan. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van verzoeker van de zittingscombinatie af. Dat de raad een aanhoudingsverzoek van verzoeker/klager heef afgewezen is een processuele beslissing en geen gerechtvaardigde grond voor wraking. Ook de overige wrakingsgronden resulteren niet daarin dat  de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou leiden.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 december 2018

in de zaak 18-853

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

verzoeker

tegen

voorzitter en leden in de samenstelling van de raad van 29 oktober 2018

mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, en mrs. C.W.J. Okkerse, H.J.P. Robers, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow, leden

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig, bekend onder zaaknummer 18-067.

1.2    Bij voorzittersbeslissing van 7 mei 2018 is de klacht van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.

1.3    Verzoeker heeft bij brief van 4 juni 2018 verzet tegen deze beslissing ingesteld.

1.4    Het verzet is ter zitting van 29 oktober 2018 behandeld door verweerders. Tijdens deze zitting heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen verweerders. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    Bij verweerschrift van 12 november 2018 hebben verweerders laten weten niet in de wraking te berusten en gemotiveerd verweer gevoerd tegen de wrakingsgronden.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Hij wraakt de raad omdat:

a)    de raad ten onrechte heeft geweigerd om de behandeling van de (verzet)zaak aan te houden totdat op een - niet tot het dossier behorende - brief van verzoeker aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2018 is gereageerd;

b)    sprake is van een verkeerde volgorde van klachtbehandeling omdat op zijn klacht tegen mr. [M], in hoedanigheid van deken in de Orde van Advocaten in het arrondissement [R], door de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch al is beslist terwijl die klacht tegen de deken had moeten worden aangehouden totdat op zijn klacht tegen verweerster in zijn klachtzaak bij deze raad (met zaaknummer 18-067) zou zijn beslist. Verzoeker is schriftelijk gechanteerd door de Orde van Advocaten dat bij niet instemming met de klachtsamenvatting zijn klacht niet zou worden doorgestuurd voor behandeling door de raad van discipline;

c)    hij geen vertrouwen heeft in (het systeem van) de raden van discipline en onafhankelijke behandeling van zijn klachten;

d)    bij afwezigheid van verweerster ter zitting de onduidelijkheid over de klachtsamenvatting niet getolereerd kan worden, omdat van haar verwacht mag worden dat zij duidelijkheid geeft over de gang van zaken.

2.3    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

Ad wrakingsgrond a)

2.4    Met verweerders is de wrakingskamer van oordeel dat de processuele beslissing van verweerders om aan verzoeker geen aanhouding te verlenen, geen gerechtvaardigde grond biedt voor een wraking. Daaraan valt immers niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken. Daarmee oordeelt de wrakingskamer wrakingsgrond a) kennelijk ongegrond.

Ad wrakingsgrond b)

2.5    De wrakingskamer is ambtshalve gebleken dat de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch op 16 april 2018 in de klachtzaak van klager tegen de deken van Rotterdam, bekend onder zaaknummer 17-519, heeft beslist op het verzet van verzoeker tegen de beslissing van de voorzitter van die raad van 22 augustus 2017. Dat op deze klacht van verzoeker al is beslist door de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch, terwijl verzoeker kennelijk klachtzaak 18-067 eerst door deze raad beoordeeld had willen zien, zegt niets over de onpartijdigheid van verweerders in laatstgenoemde klachtzaak bij deze raad en is op zichzelf dus geen grond voor wraking. Zoals verweerders hebben aangevoerd worden klachtzaken in volgorde van binnenkomst bij deze raad behandeld, zonder dat verweerders daarbij enige betrokkenheid hebben. Enige (schijn van) rechterlijke partijdigheid van verweerders jegens verzoeker heeft de wrakingskamer hierin niet kunnen vaststellen. Wrakingsverzoek b) faalt en zal eveneens kennelijk ongegrond worden geoordeeld.

Ad wrakingsgrond c)

2.6    Dit door verzoeker tegen verweerders aangevoerde bezwaar faalt. Aan de enkele niet concreet onderbouwde stelling van verzoeker dat hij geen vertrouwen heeft in de tuchtrechtspraak (en daarom niet in verweerders) valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou lijden. Ook wrakingsgrond c) is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond.

Ad wrakingsgrond d)

2.7    De enkele omstandigheid dat verweerster niet ter zitting van de raad is verschenen, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de niet-vooringenomenheid van verweerders ten aanzien van de behandeling van het door verzoeker ingediende verzet tegen de voorzittersbeslissing in de klachtzaak 18-067. Met verweerders is de wrakingskamer van oordeel dat geen verplichting voor een partij bestaat om ter zitting van de raad te verschijnen en de beslissing op een eventueel verzoek om de andere partij te verplichten alsnog te verschijnen, een procedurele beslissing is waarover niet geklaagd kan worden. Evenmin kan daaraan de gevolgtrekking worden verbonden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen leiden. Op grond hiervan oordeelt de wrakingskamer ook wrakingsgrond d) kennelijk ongegrond.  

2.8    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden.

2.9    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Veerman, voorzitter, en mrs. G.R.M. van den Assum en A.D.G Bakker, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2018.

griffier    voorzitter

Verzonden d.d. 3 december 2018.