ECLI:NL:TADRARL:2018:232 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-190

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:232
Datum uitspraak: 12-11-2018
Datum publicatie: 12-11-2018
Zaaknummer(s): 18-190
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder heeft erkend dat hem een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig instellen van hoger beroep waardoor het vonnis van de rechtbank in een strafprocedure voor klager onherroepelijk is geworden. De klacht is gegrond. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 november 2018

in de zaak 18-190

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 september 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 maart 2018 met kenmerk K 17/124, door de raad digitaal ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is afkomstig uit Irak. Verweerder heeft klager bijgestaan in een asielprocedure waarna klager is erkend als vluchteling.

2.3 Op 31 oktober 2012 is klager aangehouden op Schiphol op verdenking van valsheid in geschrifte (het bezit van valse identiteitsbewijzen) en het witwassen van geldbedragen ter hoogte van € 33.040,- en $ 6.300,-. Klager is vervolgens strafrechtelijk vervolgd, in welke procedure verweerder klager tevens heeft bijgestaan.

2.4 Bij vonnis van 25 maart 2014 heeft de rechtbank klager in de strafprocedure veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één voorwaardelijk, en het in beslag genomen geld ten bedrage van € 33.040,- en $ 6.300,- verbeurd verklaard.

2.5 Klager heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep willen instellen. Daarover hebben klager en verweerder gesproken en verweerder heeft gemeend de appeltermijn in zijn agenda te hebben geagendeerd.

2.6 Op enig moment heeft verweerder geconstateerd dat de appeltermijn in de strafprocedure verlopen was zonder dat hoger beroep is ingesteld. Verweerder heeft dit met klager besproken en heeft op 22 april 2014 alsnog hoger beroep ingediend.

2.7 Bij arrest van 8 april 2015 heeft het gerechtshof het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld. Op 16 februari 2016 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van klager niet-ontvankelijk verklaard.

2.8 Het niet (tijdig) instellen van hoger beroep in de strafzaak van klager heeft verweerder gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Bij brief van 7 april 2017 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geconcludeerd dat het niet instellen van hoger beroep het gevolg is geweest van miscommunicatie tussen klager en verweerder en dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt maar dat deze fout niet tot enige schade heeft geleid voor klager. Volgens de verzekeraar is de rechtbank terecht tot een veroordeling gekomen en zou het gerechtshof niet ander hebben geoordeeld. De verzekeraar is niet overgegaan tot enige schadevergoeding aan klager.

2.9 Bij brief van 25 september 2017 heeft klager een klacht ingediend over verweerder bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 25 maart 2014 met als gevolg dat klager hierdoor schade heeft geleden.

Toelichting

3.2 Klager heeft inmiddels zijn straf uitgezeten. Zonder de fout van verweerder had klager in hoger beroep nog een kans om de verbeurd verklaarde middelen van zo’n € 38.000,- terug te krijgen. Verweerder heeft klager gezegd dat hij daartoe in hoger beroep een betere kans had omdat klager inmiddels beschikte over originele documenten en getuigen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. Het contact tussen klager en verweerder verliep in het Engels. Kort na ontvangst van het vonnis van 25 maart 2014 heeft verweerder telefonisch contact gehad met klager. Verweerder meent dat hij toen met klager heeft afgesproken dat klager zelf hoger beroep zou instellen maar verweerder kan – achteraf bezien – geloven dat klager dacht dat verweerder dat zou doen. Verweerder heeft de appeltermijn in zijn kantooragenda genoteerd maar blijkbaar niet de laatste handeling verricht waardoor het niet in zijn agenda werd opgeslagen. Door deze menselijke fout heeft verweerder nagelaten de griffie te bellen en indien nodig alsnog zelf en tijdig hoger beroep in te stellen. Verweerder meent dat het zijn taak was te controleren of klager hoger beroep had ingesteld. Dat heeft hij niet tijdig gedaan. De klacht is dus terecht. Na overleg met de verzekeraar en klager heeft verweerder de behandeling van de strafzaak voortgezet, echter zonder resultaat. Verweerder heeft klager meermalen zijn spijt getuigd en alles in het werk gesteld om klager tegemoet te komen.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft erkend dat het zijn taak en verantwoordelijkheid was als advocaat van klager om ervoor te zorgen dat het door klager gewenste hoger beroep in de strafprocedure tijdig werd ingediend, hetgeen de raad onderschrijft. Vaststaat dat verweerder heeft nagelaten tijdig te controleren of hoger beroep was ingediend tegen het vonnis van 25 maart 2014 dan wel heeft nagelaten zelf tijdig hoger beroep in te stellen ten gevolge waarvan het vonnis onherroepelijk is geworden. Dit nalaten leidt ertoe dat verweerder niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad oordeelt de klacht dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Voor oplegging van een maatregel (waarvoor in beginsel een waarschuwing in aanmerking zou komen) ziet de raad geen aanleiding om de volgende redenen. Nadat verweerder voornoemd verzuim heeft geconstateerd heeft hij direct contact opgenomen met klager en meermaals zijn excuses aangeboden, ook ter zitting bij de raad. Verweerder heeft het voorval kort daarna gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en heeft getracht klager voor zover mogelijk tegemoet te komen onder meer door alsnog hoger beroep en later cassatie in te (laten) stellen. Dat het verlaat ingestelde hoger beroep en de melding bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet tot een gunstig(er) resultaat voor klager hebben geleid, doet aan de goede intentie van verweerder niet af. Verweerder heeft de raad ervan overtuigd dat deze kwestie hem zeer heeft aangegrepen en dat hij met klager begaan is. Bovendien is de raad ter zitting gebleken dat de verstandhouding tussen klager en verweerder nog immer goed is en dat verweerder ruim 30 jaar advocaat en geen tuchtrechtelijk verleden heeft. Oplegging van een maatregel in de genoemde zin moet daarom worden geacht thans geen redelijk (tuchtrechtelijk) doel meer te dienen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2 Nu de klacht gegrond is maar geen maatregel wordt opgelegd, dient een kostenveroordeling zoals omschreven in artikel 48 lid 6 Advocatenwet achterwege te blijven, met dien verstande dat de raad het redelijk acht dat verweerder wel wordt veroordeeld in de forfaitaire reiskosten van klager ten bedrage van € 50,00.

7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.J.A. Dil, W.H. Kesler, A.T.M. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 12 november 2018