ECLI:NL:TADRARL:2018:229 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-068

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:229
Datum uitspraak: 29-10-2018
Datum publicatie: 12-11-2018
Zaaknummer(s): 18-068
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt het verzet van klager ongegrond over het optreden van zijn eigen advocaat bij de afwikkeling van een echtscheidingsconvenant.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 oktober 2018

in de zaak 18-068

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 mei 2018 op de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van12 september 2017 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 januari 2018 met kenmerk 51/17/072, door de raad ontvangen op 18 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 2 mei 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 22 mei 2018, door de raad ontvangen op 24 mei 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen. Klager heeft  pleitaantekeningen voorgedragen, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 mei 2018. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de brief van 12 september 2018, ter griffie van de raad ontvangen op 13 september 2018.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet ten aanzien van de volgende punten op.

2.2    De raad ziet aanleiding om het volgende aan de door de voorzitter vastgestelde feiten toe te voegen:

Ad 1.3 de brief van 13 september 2016 van mr. R namens de ex-echtgenote van klager aan verweerder:

“Indien uw cliënt kan instemmen met bovengenoemd bedrag, moge ik u verzoeken een overeenkomst ter ondertekening op te stellen, waarin wordt overeengekomen dat cliënte bovengenoemd bedrag maandelijks ontvangt met ingang van 1 november 2016 in plaats van de bij beschikking d.d. 23 juli 2008 vastgestelde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.”

3.    VERZET EN VERWEER

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b):

Ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder mocht afgaan op de inhoud van de e-mail van klager van 21 oktober 2016 om 7.23 uur waarin hij als leek heeft geschreven “het lijkt mij goed zo”, zeker omdat verweerder wist dat het convenant onduidelijk en door het ontbreken van een einddatum niet goed was. Voordat verweerder aan de advocaat van de wederpartij zijn goedkeuring stuurde, had ook van hem verwacht mogen worden dat hij daarover met klager overleg had gevoerd en daarna eerst een concept van zijn reactie aan de advocaat aan klager had gestuurd. Verweerder wist dat klager hier anders over dacht;

b)    Ten aanzien van klachtonderdeel c):

Ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat uit de niet-ondertekende onduidelijke brief van de advocaat van de wederpartij van 13 september 2016 aan verweerder, waarnaar ook niet expliciet wordt verwezen in het convenant tussen partijen, duidelijk blijkt dat volgens de nieuwe afspraken tussen partijen een termijn van 41 maanden zal gelden. Door tekortschieten van verweerder hierin is onduidelijk gebleven welke termijn onder de nieuwe afspraken tussen partijen is afgesproken, terwijl uit de reactie van de advocaat van de wederpartij lijkt dat zijn ex-echtgenote streeft naar een convenant zonder einddatum.  Dat terwijl klager daarover juist duidelijkheid wilde hebben, hetgeen verweerder wist;

c)    Ten aanzien van klachtonderdeel d):

Verweerder heeft van meet af aan klager niet voldoende geadviseerd over de noodzaak van een einddatum en daarin onvoldoende initiatief genomen. Bovendien heeft verweerder onduidelijkheid bij klager gecreëerd over de (on)mogelijkheid om alsnog een einddatum in het convenant op te laten nemen, waardoor klager ernstig in zijn belangen is geschaad. Daarover heeft de voorzitter een onjuist oordeel geveld;

d)    Ten aanzien van klachtonderdeel e):

De voorzitter heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat klager belang had bij het convenant met daarin een verlaging van de partneralimentatie en formele vastlegging daarvan door de rechtbank. Ten onrechte is het voorstel van verweerder dat de afspraken over de einddatum uit de correspondentie tussen de advocaten is af te leiden, aangemerkt als voldoende terwijl dat ten nadele van klager is geweest.

3.2    Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden, en de toelichting in zijn verzetzaak, niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3    Ten overvloede wordt opgemerkt dat de raad er vanuit gaat dat het aanbod van verweerder om alsnog contact op te nemen met de advocaat van de ex-echtgenote van klager om de bij klager ontstane onzekerheid over de einddatum van de partneralimentatie recht te zetten, nog steeds staat. De raad geeft klager in overweging om indien hij dat wenst zelf daartoe contact op te nemen met verweerder. De raad vertrouwt erop dat verweerder, die helaas niet bij de zitting aanwezig was en zich hierover dan ook niet heeft uitgelaten, zich dan bij initiatief van klager en ondanks de communicatieproblemen met klager, alsnog zal inzetten voor klager om dit naar het lijkt onnodige probleem voor hem op te lossen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, G.W. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2018.

griffier                                                                     voorzitter

Verzonden d.d. 29 oktober 2018