ECLI:NL:TADRARL:2018:205 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-057

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:205
Datum uitspraak: 27-08-2018
Datum publicatie: 10-09-2018
Zaaknummer(s): 18-057
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek haar verder terzijde te staan in een lopende procedure bij het Centraal Tuchtcollege over een foutieve medische ingreep in haar verhemelte. Verweerder heeft nadere gronden aangevoerd voor het hoger beroep en een aanvullende productie ingediend. Vervolgens heeft verweerder op de zitting bij het Centraal Tuchtcollege het standpunt van klaagster toegelicht. Het hoger beroep is afgewezen. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet het verweer heeft gevoerd dat klaagster had aangereikt middels diverse schriftelijke stukken. Ook heeft hij zich tijdens de zitting van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende teweer gesteld tegen de standpunten van de wederpartij. Bovendien heeft verweerder in twijfel getrokken dat er een gat in haar gehemelte zit. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster haar verwijten onvoldoende onderbouwd. De klachten zijn derhalve ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 augustus 2018

in de zaak 18-057

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Neederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 januari 2018 met kenmerk KNN105, door de raad ontvangen op 5 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, bijgestaan door mr. [L]. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- een brief van klaagster van 22 mei 2018 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft op 15 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen klachten ingediend tegen [ twee behandelend artsen] die betrekking hebben op een door een medische ingreep ontstaan gat in haar gehemelte.

2.3 Bij beslissingen van 12 april 2016 zijn deze klachten ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster heeft op 14 april 2016 tegen deze beslissingen hoger beroep aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege.

2.4 Omstreeks 25 juni 2016 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar verder terzijde te staan in de procedure bij het Centraal Tuchtcollege.

2.5 Bij brief van 21 juli 2016 heeft verweerder namens klaagster in beide zaken nadere gronden aangevoerd voor het hoger beroep.

2.6 Bij brief van 16 januari 2017 heeft verweerder een aanvullende productie aan het Centraal Tuchtcollege gezonden. Het betreft een brief van 27 december 2016 van [behandelend arts] aan klaagsters [huisarts].

2.7 Ten behoeve van de zitting van 7 februari 2017 van het Centraal Tuchtcollege heeft verweerder schriftelijke pleitnotities opgesteld.

2.8 Bij beslissing van 14 maart 2017 is het hoger beroep in beide zaken verworpen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tekort is geschoten in zijn rechtsbijstandverlening aan klaagster. Hij heeft niet het verweer gevoerd dat klaagster had aangereikt middels diverse schriftelijke stukken. Ook heeft hij zich tijdens de zitting van het Centraal tuchtcollege onvoldoende teweer gesteld tegen de standpunten van de wederpartij;

b) verweerder in twijfel heeft getrokken dat er een gat in haar gehemelte zit.

4 VERWEER

Het verweer zal voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht hierna onder de kop “beoordeling” worden opgenomen dan wel daaruit blijken.

5 BEOORDELING

5.1 Deze klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal het bezwaar aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klaagster heeft niet betwist dat verweerder alle door hem ingediende stukken bij het Centraal Tuchtcollege tevoren met haar besproken heeft en dat zij akkoord is gegaan met het indienen van die stukken. Zij heeft op geen enkele wijze aan verweerder kenbaar gemaakt dat het door hem bij het Centraal Tuchtcollege aangevoerde onjuist of onvolledig zou zijn. De klacht dat verweerder tekort is geschoten in zijn rechtsbijstandverlening is daarmee onvoldoende onderbouwd. Klaagster beroept zich in de klachtprocedure op een groot aantal stukken maar los van het feit of deze stukken relevant zijn of dat zij al wel deel hebben uitgemaakt van het dossier van het Centraal Tuchtcollege, kan zij niet achteraf met andere, nieuwe stukken haar stelling onderbouwen dat verweerders rechtsbijstandverlening niet toereikend was. Uit de pleitnotitie van verweerder blijkt dat hij wel degelijk zich teweer heeft gesteld tegen de standpunten van de wederpartij door met name te wijzen op het feit dat vast staat dat er nog steeds een gat zit in het gehemelte van klaagster. De raad is van oordeel dat klaagster ten onrechte verweerder verwijt te zijn tekortgeschoten in de rechtsbijstandverlening bij het Centraal Tuchtcollege.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Dit onderdeel van de klacht dat verweerder zelf in twijfel heeft getrokken dat er een gat in het gehemelte van klaagster zit, is niet door klaagster onderbouwd ondanks de betwisting daarvan door verweerder. Verweerder heeft aangevoerd dat hij slechts de standpunten van de diverse bij deze kwestie betrokken artsen aan klaagster heeft voorgehouden. Daaruit kan niet worden afgeleid dat verweerder deze standpunten deelde. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht geheel ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 27 augustus 2018.