ECLI:NL:TADRARL:2018:189 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-486

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:189
Datum uitspraak: 29-08-2018
Datum publicatie: 03-09-2018
Zaaknummer(s): 18-486
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht voor zover ingediend namens klaagster kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een machtiging. Klacht voor zover ingediend door klager kennelijk ongegrond. Verweerder is niet tekortgeschoten in de door hem aan klager verleende dienstverlening. Verweerder was voorts gehouden de opdracht te beëindigen vanwege een vertrouwensbreuk. Dat klager daarvan processuele schade heeft ondervonden, is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 augustus 2018

in de zaak 18-486

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 21 juni 2018 met kenmerk 2017 KNN191, door de raad ontvangen op 22 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 8 april 2014 is klaagster, lijdende aan dementie, opgenomen in verzorgingshuis T te B, onderdeel van de organisatie P (hierna: het verzorgingshuis). Klager is de zoon van klaagster.

1.2    Bij brief van 28 september 2016 heeft het verzorgingshuis klager voor de periode van 28 september 2016 om 12.00 uur tot en met 31 december 2016 om 12.00 uur de toegang tot het verzorgingshuis alsmede tot het appartement van klaagster ontzegd. Wel werd het klager toegestaan klaagster in het verzorgingshuis te bezoeken tussen 09:00 uur en 10:00 uur.

1.3    Op 29 september 2016 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in verband met het hiervoor genoemde toegangsverbod. Verweerder heeft het verzorgingshuis nog diezelfde dag per brief verzocht het toegangsverbod op te heffen.

1.4    Bij brief van 29 september 2016 heeft het verzorgingshuis, naar aanleiding van twee positieve gesprekken met klager op 28 en 29 september 2016, het toegangsverbod opgeheven.

1.5    Op 30 september 2016 heeft het Juridisch Loket een diagnosedocument afgegeven waarin klager is verwezen naar verweerder. In het diagnosedocument staat als omschrijving van het juridisch probleem: “Klant heeft een toegangsverbod (tot dec 2016) gekregen (…) Reden: bedreiging. Klant is het niet mee eens en heeft een advocaat ingeschakeld.”

1.6    Verweerder heeft diezelfde dag een toevoeging voor klager aangevraagd. De omschrijving van het rechtsprobleem op het aanvraagformulier komt overeen met die op het diagnosedocument van het Juridisch Loket. De toevoeging is op 4 oktober 2016 afgegeven.

1.7    Op 3 oktober 2016 heeft er een (tweede) bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Klager heeft in dat gesprek aangegeven dat hij wil dat klaagster bij hem thuis komt wonen, maar dat medewerking van het verzorgingshuis om dit te realiseren ontbreekt.

1.8    Op 4 oktober 2016 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd.

1.9    Bij brief van 5 oktober 2016 heeft verweerder het verzorgingshuis meegedeeld dat klager heeft aangegeven dat hij graag wenst dat klaagster bij klager komt wonen en het verzorgingshuis gevraagd welk standpunt zij in dezen heeft en waar dat standpunt op gebaseerd is. Op 10 oktober 2016 heeft het verzorgingshuis op de brief van verweerder gereageerd.

1.10    Er heeft vervolgens correspondentie plaatsgevonden tussen verweerder en (de advocaat van) het verzorgingshuis. Op 14 november 2016 is klaagster naar de woning van klager vervoerd.

1.11    Op 23 december 2016 heeft er weer een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

1.12    Bij brief van 2 januari 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In de zaak (…) hebben wij op 23 december 2016 een bespreking met elkaar gehad. Tijdens deze bespreking heeft u aangegeven dat uw moeder inmiddels bij u woont. Eerder was al duidelijk geworden dat u weer toegang had tot [het verzorgingshuis]/ de kamer van uw moeder in [het verzorgingshuis].

Ik heb naar u toe aangegeven dat de gefinancierde rechtsbijstand in deze zaak was aangevraagd voor het feit dat u geen toegang meer had. Nu uw wens gerealiseerd is moet geconcludeerd worden dat deze zaak tot een einde is gekomen.

Ik zal dan ook overgaan tot sluiting van dit dossier.

Verder heeft u naar mij toe aangegeven dat u onvrede heeft over de wijze waarop uw moeder door [het verzorgingshuis] is behandeld. (…) Ik heb naar u toe aangegeven dat u dan de mogelijkheid heeft om een klacht in te dienen. Voor het indienen van een klacht wordt geen gefinancierde rechtsbijstand verleend.(…)”

1.13    Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder geschreven:

“ik had rechtsbijstand aan gevraagd voor laster en het vast houden(gijzelen) en langzaam vermoorden door niet genoeg drinken en eten te geven van mijn moeder dat is nog steeds niet opgelost toen was er nog geen spraken van weigeren van toegang dus kan uw het dossier nog niet sluiten.”

1.14    Bij brief van 3 januari 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In dit e-mailbericht geeft u aan dat u rechtsbijstand heeft aangevraagd voor laster en het vasthouden / gijzelen van uw moeder. U geeft aan dat er toen nog geen sprake was van het weigeren van toegang.

Dit is naar mijn mening niet juist.

Uit het diagnosedocument (van het Juridisch Loket) blijkt dat u heeft aangegeven dat u een toegangsverbod heeft gekregen (…) Nu dit in het diagnosedocument is aangegeven dient dit ook te worden aangegeven in de aanvraag toevoeging. (…)

Verder merk ik op dat het weigeren van de toegang op dat moment wel degelijk het punt van discussie was. Op 29 september 2016 bent u bij mij op kantoor gekomen. U heeft mij toen gevraagd / verzocht om onmiddellijk een brief te schrijven aan [het verzorgingshuis]. Dit heb ik gedaan.”

1.15    Klager heeft verweerder vervolgens verzocht om rechtsbijstand omdat het verzorgingshuis hem onterecht zou hebben beticht van mishandeling van klaagster en omdat hij van mening is dat door het verzorgingshuis onvoldoende zorg is verleend aan klaagster. Verweerder heeft klager meegedeeld dat voor dat laatste klaagster de opdrachtgever zou moeten zijn. Verweerder heeft echter nimmer van klaagster zelf mogen vernemen. Met klaagster is dan ook geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen.

1.16    Op 16 februari 2017 heeft verweerder klager een tweede opdrachtbevestiging gestuurd. In de opdrachtbevestiging staat onder meer dat verweerder een toevoeging voor klager zal aanvragen.

1.17    Verweerder heeft medio april 2017 twee conceptbrieven aan het verzorgingshuis opgesteld en naar klager gestuurd. Klager heeft op de concepten gereageerd en een voorstel tot correctie gedaan.

1.18    Bij e-mail van 5 mei 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“U heeft mij verzocht om zowel namens u als namens uw moeder (…) een brief te zenden aan [het verzorgingshuis].

Gelet hierop heb ik u twee conceptbrieven doen toekomen.

U heeft op- en aanmerkingen gemaakt over deze brieven. Dit heeft u zowel schriftelijk als ook mondeling (telefonisch) gedaan. Dat u op- en aanmerkingen maakt, vind ik prima. Waar ik mij echter niet in kan vinden is de wijze waarop u op- en aanmerkingen meent te moeten maken. De toon die u daarbij aanslaat vind ik niet gepast.

Gelet hierop heb ik de beslissing genomen dat ik u niet langer wens bij te staan. Voor wat mij betreft is er sprake van een onoverbrugbare vertrouwensbreuk.

Uw dossier ligt voor u bij mij op kantoor klaar. Ik verneem graag van u wanneer u dit dossier wenst op te halen.”

1.19    Bij brief van 14 november 2017 heeft klager mede namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.20    Partijen zijn overeengekomen hun geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft op 20 december 2017 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen voor zover dat voortvloeit uit de overeenkomst van opdracht uit 2017 en het verzochte, voor zover voortvloeiend uit de overeenkomst van opdracht uit 2016, afgewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij ernstig tekort is geschoten in de door hem verleende rechtsbijstand;

b)    hij niet adequaat brieven heeft opgesteld en geen klacht c.q. claim jegens het verzorgingshuis heeft ingediend, waardoor er sprake is van een lange doorlooptijd van meer dan zeven maanden, en doordat hij conceptbrieven heeft opgesteld die van onvoldoende kwaliteit zijn;

c)    hij zonder overleg en niet conform de aangevraagde juridische ondersteuning het dossier heeft gesloten;

d)    hij heeft getracht de aan klager verleende toevoeging te splitsen in twee toevoegingen, wat nadelige gevolgen voor klager zou kunnen hebben;

e)    hij op 5 mei 2017 volkomen onverwacht en zonder deugdelijke argumenten heeft meegedeeld klager niet langer bij te willen staan; dit zonder overleg met klager en geen rekening houdend met diens emoties en mentale belasting. Verweerder heeft verzuimd klager in de brief van 5 mei 2017 te wijzen op de te nemen vervolgstappen;

f)    als gevolg van het terugtrekken door verweerder heeft klager een derde moeten inschakelen, waardoor klager extra kosten heeft moeten maken;

g)    na het sluiten van het dossier heeft klager niet alle stukken van verweerder teruggekregen.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder herkent zich niet in het verwijt dat de door hem aan klager verleende rechtsbijstand van onvoldoende kwaliteit is geweest. Het is voorts juist dat er geen sprake meer was van een vruchtbare samenwerking. Zowel verweerder, alsook zijn collega’s hebben de benadering van klager als onprettig ervaren. Verweerder heeft klager hier ook op aangesproken. Dat een vruchtbare samenwerking niet mogelijk was is ook ontstaan uit het feit dat klager verweerder wenste te dicteren hoe hij brieven opstelt en met welke toonzetting. Verweerder is daarmee niet akkoord gegaan. Er was verder eerst enkel sprake van een situatie waarin klager de toegang tot het verzorgingshuis was geweigerd. Dat klager na het weer toegelaten zijn tot zijn moeder van mening is dat hij onheus is behandeld en dat hem schade toekomt valt niet onder het bereik van de eerdere toevoeging. Dat is de reden waarom verweerder een nieuwe toevoeging voor klager wenste aan te vragen. Verweerder heeft dat echter nimmer gedaan, omdat hij geen diagnosedocument van het Juridisch Loket heeft ontvangen en klager daarop tegen was.

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    De voorzitter overweegt allereerst dat klager de klacht over verweerder mede namens klaagster heeft ingediend. Klager heeft echter, hoe begrijpelijk ook, geen machtiging overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om de klacht mede namens klaagster in te dienen. Nu een dergelijke machtiging ontbreekt, kan klaagster niet worden ontvangen in haar klacht.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de kwaliteit van de door verweerder aan klager verleende dienstverlening.

4.3    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat het klachtdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat verweerder tekort is geschoten in de door hem aan klager verleende dienstverlening. Verweerder heeft adequaat gereageerd op het aan klager opgelegde toegangsverbod en ook de overige (concept)brieven die zich in het klachtdossier bevinden voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Dat klager op- en aanmerkingen had op de conceptbrieven die verweerder in april 2017 heeft opgesteld, betekent niet dat de brieven van onvoldoende kwaliteit waren. Bovendien ging het nog maar om concepten van brieven. Het is voorts juist dat er enige tijd zit tussen de opdrachtbevestiging van februari 2017 en het opstellen van de conceptbrieven in april 2017, maar dit valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Daargelaten de vraag of een periode van twee maanden tussen de opdrachtbevestiging en het opstellen van een conceptbrief in een zaak als deze onredelijk lang is, heeft verweerder genoegzaam aangevoerd dat hij in afwachting was van nadere informatie van klager en een nieuw door klager aan te vragen diagnosedocument van het Juridisch Loket. Verweerder is voorts niet toegekomen aan het indienen van een klacht over c.q. het indienen van een claim tegen het verzorgingshuis, omdat hij de overeenkomst van opdracht met klager voordien heeft beëindigd.

4.5    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de brief van verweerder aan klager van 2 januari 2017 (zie hiervoor, 1.12), waarin hij klager heeft meegedeeld over te gaan tot sluiting van het dossier dat zag op het door het verzorgingshuis aan klager opgelegde toegangs-verbod.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. De opdracht die verweerder op 4 oktober 2016 aan klager heeft bevestigd hield in dat verweerder klager juridische bijstand zou verlenen met betrekking tot het aan hem opgelegde toegangsverbod. Dat volgt weliswaar niet uit de opdrachtbevestiging zelf, maar wel uit het diagnosedocument van het Juridisch Loket en de aanvraag om een toevoeging. Dat probleem was opgelost met de opheffing van het toegangsverbod. Dat verweerder het dossier van klager op 2 januari 2017 heeft gesloten valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Dit klachtonderdeel ziet op een tweede toevoeging die verweerder voor klager wenste aan te vragen in verband met klagers verzoek om rechtsbijstand terzake de betichting door het verzorgingshuis van mishandeling van klaagster door klager. Volgens klager heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hiervoor een nieuwe toevoeging vereist was.

4.9    De voorzitter overweegt als volgt. De (eerste) toevoeging is verleend voor het toegangsverbod dat door het verzorgingshuis aan klager was opgelegd en niet voor de betichting van mishandeling. Nergens blijkt ook uit dat de betichting van mishandeling onderwerp van gesprek is geweest tussen klager en verweerder voorafgaand aan het aanvragen van de eerste toevoeging. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de betichting van mishandeling niet onder het bereik van de eerste toevoeging valt. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij voor deze nieuwe zaak een nieuwe toevoeging wilde aanvragen. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen e) en f)

4.10    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de beëindiging van de overeenkomst van opdracht met klager door verweerder op 5 mei 2017.

4.11    De voorzitter overweegt ten aanzien van deze klachtonderdelen dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.12    De voorzitter overweegt als volgt. Uit de e-mail van verweerder aan klager van 5 mei 2017 (zie hiervoor, 1.18) volgt dat verweerder geen vertrouwen meer had in een verdere samenwerking met klager, vanwege de wijze waarop klager op- en aanmerkingen heeft gemaakt over de door verweerder opgestelde conceptbrieven. Nu sprake was van een vertrouwensbreuk, was verweerder gehouden zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen. Verweerder heeft klager in zijn e-mail van 5 mei 2017 weliswaar niet gewezen op de te nemen vervolgstappen, maar niet is gebleken dat klager van de beslissing van verweerder om de opdracht neer te leggen procedurele schade heeft ondervonden. Dat klager extra kosten heeft moeten maken doordat hij een derde heeft moeten inschakelen om hem verder bij te staan valt daar niet onder en is ook niet iets wat verweerder tuchtrechtelijk te verwijten valt. Klachtonderdelen e) en f) zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.13    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij na het sluiten van het dossier niet alle stukken van verweerder heeft teruggekregen. Klager heeft dit echter onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het klachtonderdeel reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht;

- de klacht van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 augustus 2018.

griffier                                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 29 augustus 2018.