ECLI:NL:TADRARL:2018:184 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-973

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:184
Datum uitspraak: 30-08-2018
Datum publicatie: 03-09-2018
Zaaknummer(s): 17-973
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat in echtscheidingszaak. Beroepsfout. Verweerster heeft in 2009 abusievelijk sieraden aan de man laten afgeven terwijl deze in echtscheidingsbeschikking uit 2008 aan de vrouw, haar cliënte, waren toebedeeld. Klacht deels te laat ingediend, dus niet-ontvankelijk. Bewijsaanbod klaagster gepasseerd. Klacht wel ontvankelijk voor zover het optreden van advocaat in 2015 betreft. Advocaat had toen alsnog gelegenheid cliënte over de fout te informeren, excuses aan te bieden, beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten en schade voor cliënt te beperken. De indruk is echter dat verweerster daarentegen haar fout heeft willen verdoezelen en de schuld heeft willen afschuiven. Gegrond. Berisping.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 augustus 2018

in de zaak 17-973

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 november 2016 heeft mr. [M] namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brieven van 14 november 2017 en 20 februari 2018, met kenmerk 15/16/079, heeft de deken de klacht ter kennis van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna ook: de raad) gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 juni 2018. Klaagster is verschenen, bijgestaan door de heer mr. [M] als gemachtigde en de heer [T] als tolk. Verweerster was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door de heer [H], gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-     de in 1.2 bedoelde brieven, met bijlagen, van de deken aan de raad;

-     de brieven aan de raad van mr. [M] van 7 december 2017, met bijlage, en van 11 april 2018.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure in de periode 2008- 2009.

2.3    Tijdens die procedure heeft verweerster namens klaagster op 1 juli 2008 maritaal beslag laten leggen op een aantal sieraden die zich in een kluis van de SNS-bank bevonden. Bij tussenbeschikking van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank:

-    de echtscheiding tussen klaagster en de wederpartij uitgesproken

-    de verdeling van de gemeenschap bevolen met uitzondering van de sieraden in de kluis

-    die sieraden aan klaagster toegewezen en deze toewijzing uitvoerbaar bij voorraad verklaard

-    een datum voor het ouderverhoor bepaald in verband met de kwesties omtrent het minderjarige kind van partijen

-    iedere verdere beslissing aangehouden.

2.4    Op 25 augustus 2009 heeft verweerster een declaratie met nummer 060412 ad € 424,31 aan klaagster gestuurd voor onbelaste verschotten.

2.5    Bij brief van 7 oktober 2009 aan verweerster heeft de heer [C] namens ZorgAdvies Twente voorgesteld om voor klaagster een betalingsregeling te treffen ad € 50 per maand voor deze declaratie. Daar heeft hij aan toegevoegd:

“(…) Hierbij wil ik u ook verzoeken om oplopende kosten voor in de toekomst te voorkomen, de druk hoger te zetten naar de tegenpartij, waarbij we tot een snelle afwikkeling kunnen komen. [Klaagster] beschikt niet over een brede speling in haar financiële middelen om deze kosten op te kunnen vangen.

Het zou ook een oplossing kunnen zijn om na de verdeling van de boedel aanspraak te maken op de boedel voor de gemaakte kosten.“

2.6    Op 28 oktober 2009 heeft verweerster de deurwaarder opdracht gegeven om de sieraden - “onder protest” - aan de ex-echtgenoot af te geven. Zij schreef daarbij:

“De kosten overschrijden de waarde van de goederen en cliënte heeft een bijstandsuitkering en ondanks mijn herhaaldelijk aandringen op betaling blijft zij in gebreke. Ik moet binnenkort dan ook een dwangbevel bij de president van de rechtbank vragen om beslag op haar uitkering te kunnen leggen zodat ik uw rekening kan voldoen.”

2.7    Bij brief van 29 oktober 2009 heeft verweerster aan klaagster geschreven:

“Ingesloten treft u aan de correspondentie dat ik in uw zaak heb gevoerd. Om de kosten te besparen ben ik namens u (want u gaf maar geen antwoord op mijn eerdere schrijven) onder protest weliswaar akkoord gegaan met afgifte van de spullen uit de kluis. Dit omdat de kosten inmiddels de waarde van de goederen ruimschoots overschrijden.

Aangezien u de kosten amper kunt opbrengen heb ik het op deze wijze voorlopig opgelost.

Er dient echter nog een boedelscheiding te worden gevoerd waarin deze kosten kunnen worden meegenomen.

Indien u wilt dat ik ook uw advocaat ben in die procedure dan verzoek ik u om bijgaande opdrachtbevestiging ondertekend aan mij terug te zenden.”

2.8    Bij brief van 30 oktober 2009 heeft verweerster de echtscheidingsbeschikking gezonden aan de gemeente, met verzoek tot inschrijving. Deze brief was mede ondertekend door klaagster.

2.9    De deurwaarder heeft de sieraden op 3 november 2009 afgegeven aan de ex-partner en daarvan proces-verbaal opgemaakt.

2.10    Op 4 november 2009 heeft de heer [C] € 424,31 overgemaakt naar verweerster onder vermelding van ‘decl 060412’.

2.11    Verweerster heeft op haar bankrekening op 23 november 2009 een bedrag van € 74,38 van verweerster ontvangen.

2.12    Op 21 januari 2015 heeft verweerster aan mr. O, de advocaat van klaagsters ex echtgenoot, gefaxt:

“Alweer een aantal jaren terug stond u [ex-echtgenoot] bij in de echtscheidingsprocedure. In die procedure is namens cliënte maritaal beslag gelegd. Ondanks dat in de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2008 is bepaald dat de in de kluis bevindende sieraden aan de vrouw toekomen en aldus aan haar dienen te worden afgegeven zijn deze zaken om onduidelijke redenen aan uw cliënt afgegeven (zie proces verbaal). Uw cliënt wist dat hij deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. Hij dient deze zaken alsnog aan mijn cliënte af te geven nu hij dat tot op de dag van vandaag nog altijd niet heeft gedaan en zelfs onrechtmatig deze zaken bij de deurwaarder heeft opgehaald. Nu zoals uit het vorenstaande reeds mag blijken niet onnodig beslag is gelegd stel ik me op het standpunt dat de beslagkosten eveneens door uw cliënt gedragen dienen te worden. Dat betekent dat indien uw cliënte niet alsnog alle sieraden die hij van de deurwaarder blijkens bijgaande Proces Verbaal aan cliënte afgeeft (via mij!) en de kosten van € 424,31 binnen 8 dagen na heden niet voldoet ik alsnog de inmiddels daarop vervallen wettelijke rente in rekening zal brengen en zonodig een nieuwe gerechtelijke procedure zal starten tot afgifte van zaken die niet aan hem toebehoren. Uiteraard met verzoek uw cliënt in alle kosten te veroordelen. Indien ik binnen 8 dagen niet van u verneem ga ik ervan uit dat u hem niet meer als advocaat bij staat en zal ik me rechtstreeks tot uw cliënt wenden.”

2.13    Daarop heeft mr. O op 27 januari 2015 per fax geantwoord dat hij er zo spoedig mogelijk op terugkomt en dat hij ervan uitgaat dat verweerster dit afwacht alvorens nadere stappen te ondernemen.

2.14    Medio november 2015 heeft klaagster zich tot mr. [M] gewend voor rechtsbijstand.

2.15    Op 11 februari 2016 schreef verweerster aan Mercanoglu:

“Wat betreft de zaak van [klaagster] kan ik u mede delen dat ik haar in 2008 en 2009 heb bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure. Ik zend ik u stukken uit het inmiddels al jaren afgesloten dossier toe. Ik moet u hierover het een en ander uitleggen. Daarin is door mij beslag gelegd op een bankkluis waarin een aantal sieraden van mevrouw en haar dochter lagen. Hoewel in de beschikking echtscheiding 08-10-2008 is bepaald dat de sieraden in de kluis aan de vrouw dienen te worden afgegeven is om onduidelijke reden door mij aan de deurwaarder -weliswaar onder protest-op 28 oktober 2009 opdracht gegeven om de inhoud van de kluis aan de man te overhandigen. Dit omdat de beslagkosten hoger dreigden uit te vallen dan de waarde van de goederen en cliënte deze kosten niet kon dragen. Echter heb ik me vergist (kennelijk is de beschikking door mij niet goed gelezen en/of heb ik erover heen gelezen immers het was mij niet duidelijk dat de sieraden in de kluis aan de vrouw waren toegedeeld) en helaas heeft de advocaat van de man mij daar ook geenszins op gewezen toen ik onder protest de deurwaarder opdracht gaf. Toen ik er achter kwam is weliswaar met de advocaat van de wederpartij gecorrespondeerd echter zijn cliënt weigert domweg de zaken af te geven.lk heb mevrouw op 29 oktober 2009 aangeschreven en aangegeven dat wellicht toch nog een procedure aanhangig gemaakt moet worden en verzocht haar de meegezonden opdracht bevestiging getekend aan mij te retourneren. Dat heeft zij echter niet gedaan. Daarom is de zaak blijven liggen of beter gezegd nooit aangepakt.

Wel heb ik nog begin vorig jaar na telefonisch verzoek van cliënt opnieuw de advocaat wederpartij hierover aangeschreven en opnieuw werd door hem verzocht om geen executiemaatregelen te nemen. Vervolgens is er weer niets gebeurd. Er moet inderdaad worden doorgepakt desnoods moet de man worden gedagvaard tot afgifte van de sieraden. U dient dan wel een nieuwe toevoeging te vragen. Het is een vervelende zaak waarin ik werkelijk iets doms heb gedaan maar ik kon ook niet verder zonder dat cliente mij daartoe opdracht geeft.lk begrijp dat zij mijn bijstand nu ook niet meer wenst. Ik ben bereid om de eigen bijdrage en/of griffierechten die haar wordt opgelegd voor mijn rekening te nemen om haar enigszins tegemoet te komen in deze.”

2.16     Bij brief van 10 juni 2016 heeft mr. O aan mr. [M] geschreven:

“In bovengenoemde zaak is al meermalen gecorrespondeerd met de vorige advocaat van uw cliënte, [verweerster]. Ik mag u wel verzoeken u met haar te verstaan, aangezien ik haar het standpunt van cliënt al meermalen kenbaar heb gemaakt.”

2.17    Bij brief van 29 november 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.18    In de namens klaagster aanhangig gemaakte procedure heeft de rechtbank Overijssel verweerster op 29 november 2017 veroordeeld tot vergoeding van de schade veroorzaakt door de beroepsfout, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft daarin verweersters beroep op verjaring verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken niet dat verweerster klaagster in 2009 van haar fout op de hoogte heeft gesteld en dus ook niet dat klaagster reeds in 2009 met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Daartoe wordt onder meer overwogen dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat verweerster de brief van 13 november 2009 heeft opgemaakt en verstuurd in 2009 (r.o. 4.27). Verder volgt volgens de rechtbank uit verweersters brief van 21 januari 2015 niet dat verweerster eerder met mr. O over de kwestie van de sieraden heeft gecorrespondeerd.

2.19    Naar aanleiding van de ontvangst van dit vonnis heeft de deken de raad op 7 december 2018 verzocht de behandeling van de onderhavige klacht op te schorten. Tevens heeft hij klaagster verzocht om haar reactie, welke reactie hij op 31 januari 2018 in twee delen heeft ontvangen en op 20 februari 2018 aan de raad heeft doorgezonden. Daarbij heeft de deken als zijn conclusie vermeld dat de brief van 11 november 2009 niet is geantedateerd en heeft hij de raad verzocht de behandeling te hervatten.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    de organisatie en inrichting van het kantoor van verweerster mogelijk niet voldoet aan de eisen van een goede praktijkuitoefening (Gedragsregel 33 van de Gedragsregels 1992 (hierna: de Gedragsregels)).

Een advocaat dient te allen tijde inzicht te bieden in het dossier van een cliënt en de rechtspositie jegens de wederpartij. Klaagster is evenwel nimmer op de hoogte gesteld van de informatie-uitwisseling met de advocaat van de wederpartij en hoe verweerster daarop heeft gereageerd.

2)    verweerster de belangen van klaagster heeft geschonden (Gedragsregel 4).

Verweerster heeft de beschikking van 8 oktober 2008 niet juist ten uitvoer laten leggen. Wanneer zij de beschikking goed had gelezen zouden de sieraden meteen aan klaagster ter hand hebben kunnen worden gesteld. Daarentegen heeft verweerster de sieraden aan de wederpartij doen toekomen.

3)    verweerster niet het belang van klaagster bepalend heeft laten zijn voor de manier waarop zij haar zaken heeft behandeld (Gedragsregel 5).

Verweerster heeft geen open kaart gespeeld en klaagster gedurende meer dan zeven jaren in de waan gelaten dat de procedure nog liep en de wederpartij lastig deed.

4)    verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van belangrijke informatie, feiten en afspraken en deze niet schriftelijk heeft vastgelegd (Gedragsregel 8)

Verweerster heeft klaagster niet meteen op de hoogte gesteld dat het haar fout was dat de sieraden in handen van de wederpartij waren gekomen. Vervolgens heeft zij klaagster in de waan gelaten dat zij bezig was de sieraden terug te krijgen. Dit alles is niet schriftelijk gecommuniceerd met klaagster. Verweerster heeft onvoldoende ondernomen om de sieraden terug te krijgen.

5)    verweerster klaagster niet heeft geïnformeerd over haar tekortschieten en klaagster niet heeft geadviseerd daarover onafhankelijk advies in te winnen toen zij bemerkte dat daarvan sprake was (Gedragsregel 11)

Door klaagster in de waan te houden dat er een procedure liep of mogelijk was, heeft verweerster ervoor gezorgd dat de fouten te laat zijn ontdekt, waardoor klaagster schade heeft geleden. Ze heeft klaagster jarenlang aan het lijntje gehouden met de bedoeling om de beroepsfouten te verdoezelen.

6)    verweerster door haar handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad (Gedragsregel 1).

Het had op de weg van verweerster gelegen de vordering tot teruggave van de sieraden veilig te stellen. De verjaringstermijn was vijf jaar. Die is verlopen, mede omdat verweerster de verjaringstermijn niet heeft gestuit.

7)    verweerster onnodige kosten niet heeft gemeden (Gedragsregel 23 lid 2).

Klaagster heeft verweerster in de gelegenheid gesteld haar fout te erkennen en aansprakelijkheid te erkennen door het aangaan van een minnelijke schikking. Nu verweerster daarop niet ingaat, is klaagster genoodzaakt een klachtprocedure en een aansprakelijkheidsprocedure te voeren tegen verweerster, waardoor zij onnodig kosten moet maken.

8)    verweerster zich in woord en geschrift grievend heeft uitgelaten (Gedragsregel 31).

De wijze waarop verweerster heef gereageerd op het schikkingsvoorstel is onnodig grievend, nu die niet bijdraagt aan een oplossing.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Op het verweer zal de raad hierna waar nodig ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht betreft in essentie het feit dat verweerster de sieraden in oktober/november 2009 heeft laten afgeven aan klaagsters ex-echtgenoot, terwijl de rechtbank deze in haar beschikking van 8 oktober 2008 had toebedeeld aan klaagster, en dat verweerster daarop zowel direct als jaren later niet adequaat heeft gereageerd. Verweerster erkent dat zij in 2009 een fout heeft gemaakt. Zij meent echter dat klaagster deels niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de klaagtermijn en dat de klacht voor het overige ongegrond is.

Ontvankelijkheid klachtonderdelen 1 tot en met 6)

5.2    De raad zal allereerst beoordelen of de klachtonderdelen tijdig zijn ingediend en dus ontvankelijk. Dat doet de raad ambtshalve. Verweerster meent dat klaagster wegens overschrijding van de klaagtermijn niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6. Volgens verweerster heeft klaagster uiterlijk 23 november 2009 kennis genomen van het gewraakte handelen; toen zij de klacht op 29 november 2016 indiende was de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet dus ruim verstreken. Klaagster heeft dit bestreden en gesteld dat zij pas medio november 2015, toen zij een informatief gesprek voerde met mr. [M], hoorde dat verweerster de sieraden in 2009 ten onrechte aan de ex-echtgenoot had laten afgeven.

5.3    De raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klaagster kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze hoofdregel bevat lid 2 van artikel 46g een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de klachttermijn verschoonbaar zijn (vgl. HvD 8 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:78.). Het beginsel van rechtszekerheid laat geen ruimte voor een soepeler hantering van de termijnen voor het indienen van een klacht, zoals het Hof van Discipline onlangs nog bevestigde (HvD 2 jul 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:133).

5.4    Op grond van de hoofdregel van lid 1 kan de raad in dit geval, waarin de klacht is ingediend op 29 november 2016, niet inhoudelijk oordelen over gedragingen die klaagster redelijkerwijze bekend hadden kunnen zijn vóór 29 november 2013. De klachtonderdelen 1 tot en met 6 hebben (deels) betrekking hebben op gedragingen die in deze categorie kunnen vallen.

5.5    Verweerster heeft aan de deken overgelegd een brief van 11 november 2009 van haar aan klaagster met de volgende inhoud:

“Inmiddels heeft de deurwaarder de inhoud van de kluis aan uw ex-echtgenoot overhandigd. Zie bijgaande procesverbaal daarvan.

De deurwaarder heeft een eindnota opgemaakt waarvan het eerder aan u in rekening gebrachte nota    in mindering komt.

U bent derhalve nog aanvullend verschuldigd uit hoofde van deurwaarderskosten    die niet vallen onder de door de overheid verstrekte gefinancierde rechtshulp € 74,38. Bijgevoegde nota treft u hierbij    aan.

(…)

In afwachting van uw berichten verblijf ik,”

5.6    Verweerster heeft aan de deken overgelegd een brief van 13 november 2009 van haar aan klaagster met de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van mijn brief met bijlagen van 11 november vroeg u mij heden telefonisch hoe nu verder te handelen teneinde de aan u toekomende sieraden van uw ex-man te verkrijgen nu deze helaas abusievelijk aan hem zijn afgegeven. Waarover ik u reeds eerder berichtte. In ons telefonisch onderhoud heb ik aangegeven dat u al een voor executie vatbare beslissing heeft van de rechtbank namelijk de beschikking van 8 oktober 2008.Tevens zond ik u het proces verbaal van de deurwaarder van 3 november 2009 als bijlage bij mijn brief van 11 november waaruit genoegzaam blijkt dat de inhoud van de kluis aan uw ex-echtgenoot is afgegeven. U kunt met beide stukken naar een door u gekozen deurwaarder om alsnog op basis van de beslissing en het proces verbaal afgifte af te dwingen. Er is dus geen procedure meer nodig tenzij de wederpartij weigert gevolg te geven aan sommaties van de deurwaarder. In dat geval zou wellicht misschien een Kort Geding procedure gevoerd kunnen worden tot afgifte van zaken zonodig onder bedreiging van dwangsommen.

Tot zover mijn bemoeienissen in deze en ga ik thans over tot sluiting van uw dossier dat gedurende 7 jaren bewaard blijft in mijn archief. Mocht u mijn rechtsbijstand in de toekomst wensen dan verneem ik dat uiteraard.

5.7    Klaagster ontkent deze brieven indertijd te hebben ontvangen. Volgens haar heeft verweerster deze later opgemaakt en zijn zij dus vervalst.

5.8    De raad is van oordeel dat klaagster uiterlijk op 23 november 2009 redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met het feit dat verweerster de sieraden had laten afgeven aan klaagsters ex-echtgenoot. Dit kon zij waarschijnlijk al opmaken uit verweersters brief van 29 oktober 2009, maar in ieder geval uit de brief van 11 november 2009. In de eerste brief stond immers dat verweerster “onder protest” akkoord was gegaan met afgifte van de spullen uit de kluis en in de tweede brief dat de deurwaarder deze spullen aan de ex-echtgenoot had overhandigd. Dat klaagster de eerste brief heeft ontvangen heeft zij niet bestreden, maar zij heeft ontkend de tweede brief te hebben ontvangen. Met de deken stelt de raad echter vast dat verweerster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de brief van 11 november 2009 heeft opgemaakt en verstuurd aan klaagster in november 2009. Dit volgt met name uit het feit dat de bij die brief gevoegde declaratie ad € 74,38 op 23 november 2009 door klaagster is voldaan. Voor of op die datum moet klaagster dus die brief hebben gekend en van de afgifte van de sieraden aan de ex-echtgenoot hebben geweten, althans redelijkerwijs hebben kunnen weten.

5.9    Gezien dit alles is niet meer van belang of klaagster de brief van 13 november 2009 van klaagster heeft ontvangen (de rechtbank was daarvan niet overtuigd blijkens r.o. 4.27 van bovenvermeld vonnis). Klaagster heeft wel gelijk dat uit de tekst van de brief van 11 (en 13) november niet zonder meer volgt dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt, maar dat is voor de toepassing van lid 1 van artikel 46g ook niet nodig. Voldoende is dat klaagster door de brief bekend kon zijn met het handelen (laten afgeven van de sieraden aan de ex-echtgenoot) van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.10    Namens klaagster is nog betoogd, dat zij de brieven niet kon begrijpen, omdat zij geen Nederlands leest. Aan dit betoog gaat de raad voorbij, omdat klaagster uitleg had kunnen vragen aan verweerster die immers evenals klaagster het Turks beheerste. Verweerster heeft overigens naar haar zeggen ook telefonisch uitleg aan klaagster gegeven in het Turks.

5.11    De driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet liep dus af op uiterlijk 23 november 2012. De klacht is ruim daarna, op 29 november 2016, ingediend. Wat de hier aan de orde zijnde klachtonderdelen betreft is dat in beginsel te laat. 

5.12    De vraag is nu nog of zich de uitzonderingssituatie van lid 2 van artikel 46g voordoet, zodat klaagster ter zake toch ontvankelijk kan worden verklaard. Klaagster heeft betoogd dat dit het geval is, omdat klaagster pas later bekend werd met de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat. Die gevolgen waren dat klaagster nadeel ondervond van het feit, dat pas later bleek dat de afgifte van de sieraden het gevolg was van een fout van verweerster waarop verweerster bovendien niet direct (in 2009 of 2010) adequaat had gereageerd. Naar het oordeel van de raad kan dit betoog klaagster niet baten. Ook als aangenomen wordt dat klaagster pas medio november 2015, toen zij een informatief gesprek voerde met mr. [M], bekend werd met de gevolgen, zijn de desbetreffende klachtonderdelen te laat ingediend. De indiening had dan na een jaar, dus medio november 2016, moeten gebeuren. De klacht is echter pas op 29 november 2016 ingediend. Dat betekent dat klaagster ook niet met een beroep op lid 2 van art 46g Advocatenwet kan worden ontvangen in de betreffende klachtonderdelen.

5.13    Verder is de raad van oordeel dat klaagster niet zodanig (zeer) bijzondere omstandigheden heeft gesteld, dat die de termijnoverschrijding verschoonbaar kunnen maken.

5.14    De conclusie is dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel 2 en in klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 voor zover die betrekking hebben op gedragingen van verweerster waarmee klaagster vóór 29 november 2013 bekend kon zijn, dat wil zeggen op het feit dat verweerster de sieraden in 2009 had laten afgeven aan klaagsters ex echtgenoot.

5.15    Het door klaagster aangeboden getuigenbewijs kan die conclusie niet anders maken. Klaagster heeft het bewijsaanbod herhaald dat zij tijdens het dekenonderzoek had gedaan. Dat hield in, dat vriendinnen van klaagster kunnen verklaren dat verweerster of klaagster steeds heeft gezegd dat er een procedure liep over de teruggave van de sieraden. Klaagster heeft in dat verband aan de deken een handgeschreven ongedateerde verklaring in het Turks overgelegd, onder de toezegging dat de vertaling zal worden nagezonden, evenals vergelijkbare verklaringen van drie andere vriendinnen. Die vertaling en drie verklaringen bevinden zich overigens niet in het dossier en de raad gaat ervan uit dat klaagster deze niet in deze klachtprocedure heeft ingebracht. De raad heeft dus niet kennis kunnen nemen van de inhoud van die verklaringen. Ook is niet duidelijk gemaakt op welke periode deze verklaringen betrekking zouden hebben. Dit is nog extra van belang nu de raad over een groot deel van de feiten niet meer kan oordelen nu deze te ver in het verleden liggen. Om al deze redenen zal de raad het bewijsaanbod passeren.

Ad klachtonderdelen 1, 3, 4 , 5 en 6 (tijdvak 29 november 2013 tot 29 november 2016)

5.16    De raad komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen 1, 3, 4 , 5 en 6 voor zover zij wel ontvankelijk zijn, dat wil zeggen betrekking hebben op het tijdvak van 29 november 2013 tot 29 november 2016.

5.17    Volgens verweerster heeft zij de hierboven aangehaalde fax van 21 januari 2015 aan mr. O, de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot, verstuurd op telefonisch verzoek van klaagster. Kennelijk hadden verweerster en klaagster in ieder geval vanaf die tijd weer contact. De raad is van oordeel dat de brief de indruk wekt, dat verweerster haar fout heeft willen verdoezelen en de schuld op klaagsters ex-echtgenoot en/of zijn advocaat heeft willen afschuiven. Verweerster schrijft immers dat de sieraden:

“…om onduidelijke redenen aan uw cliënt [zijn] afgegeven (zie proces verbaal). Uw cliënt wist dat hij deze zaken onrechtmatig heeft toegeëigend. …”.

Het faxbericht is weliswaar niet aan klaagster gericht, maar het is niet gebleken en gezien de voorgeschiedenis ook niet waarschijnlijk dat verweerster tegenover klaagster nu wel duidelijk haar fout heeft toegegeven, excuses heeft aangeboden en klaagster heeft geadviseerd hoe zij de schade zou kunnen beperken. Verder constateert de raad dat verweerster vervolgens geen verdere actie heeft ondernomen richting de wederpartij toen deze na zijn fax van 27 januari 2015 – kennelijk – niet inhoudelijk reageerde, zonodig na aanvraag van een nieuwe toevoeging. Verweerster heeft toegegeven dat zij dit niet heeft gedaan; zij schrijft in haar brief van 11 februari 2016 aan mr. {M]:

“Wel heb ik nog begin vorig jaar na telefonisch verzoek van cliënt opnieuw de advocaat wederpartij hierover aangeschreven en opnieuw werd door hem verzocht om geen executiemaatregelen te nemen. Vervolgens is er weer niets gebeurd. Er moet inderdaad worden doorgepakt desnoods moet de man worden gedagvaard tot afgifte van de sieraden. U dient dan wel een nieuwe toevoeging te vragen. Het is een vervelende zaak waarin ik werkelijk iets doms heb gedaan maar ik kon ook niet verder zonder dat cliënte mij daartoe opdracht geeft. lk begrijp dat zij mijn bijstand nu ook niet meer wenst. ”

5.18    Verweerster heeft aangevoerd dat zij niets kon doen, omdat zij geen opdracht van haar cliënte had. In het bijzonder heeft verweerster zich erop beroepen dat zij de bij de brief van 29 oktober 2009 gevoegde opdrachtbevestiging nooit getekend retour heeft ontvangen van klaagster. Dit verweer kan de raad echter niet volgen. Bovengenoemd telefonisch verzoek van klaagster van begin 2015 kan moeilijk anders worden opgevat dan als een opdracht om actie te ondernemen. Bij het geven van die opdracht startte gelijktijdig een (nieuwe) klachttermijn waar klaagster zich op het standpunt stelt dat verweerster ten aanzien van de uitvoering van die nadere opdracht in tuchtrechtelijk zin verwijtbaar zou hebben gehandeld of nagelaten. Zo verweerster desalniettemin twijfelde over het bestaan van een nadere opdracht, had het op haar weg gelegen klaagster om opheldering te vragen. Dit geldt te meer, nu onbestreden vaststaat dat verweerster in het verleden een fout had gemaakt en de ongedaanmaking van de gevolgen daarvan nog steeds op zich lieten wachten, zodat het primair de verantwoordelijkheid van verweerster was om eventuele misverstanden uit te sluiten over het al dan niet bestaan van een nadere opdracht. Dit alles nog daargelaten het feit dat de bij de brief van 29 oktober 2009 gevoegde opdrachtbevestiging - die zich overigens niet in het dossier bevindt - blijkens de tekst van de brief uitsluitend betrekking lijkt te hebben op de reguliere boedelscheidingsprocedure.

5.19    Dit alles maakt dat verweerster bij de bijstand die zij in 2015 aan klaagster heeft verleend tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekort geschoten.

5.20    Een fout (afgifte aan de verkeerde persoon) zoals verweerster die in 2009 maakte, is betreurenswaardig, maar kan op zichzelf elke advocaat overkomen. Het komt er dan op aan dat de advocaat zodra hij de fout bemerkt de cliënt informeert, zijn excuses aanbiedt, de beroepsaansprakelijkheidsverzekering spoedig inlicht en de schade voor de cliënt zoveel mogelijk probeert te beperken. Dit alles heeft verweerster in het tijdvak waarover de raad kan oordelen - van 29 november 2013 tot 29 november 2016 - blijkens het voorgaande niet gedaan, terwijl zij daartoe wel de gelegenheid had. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.21    Gezien al het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 gegrond zijn voor zover deze betrekking hebben op het tijdvak van 29 november 2013 tot 29 november 2016.

Ad klachtonderdeel 7

5.22    Met betrekking tot klachtonderdeel 7 is de raad van oordeel dat dit ongegrond is, omdat het eenieder, ook een advocaat, vrij staat al dan niet in te gaan op een voorstel tot minnelijke schikking. Overigens heeft verweerster in haar brief van 11 februari 2016 aan mr. [M] wel aangeboden de eigen bijdrage en/of griffierechten voor haar rekening te nemen die zij eventueel zou moeten betalen als een andere advocaat alsnog actie zou ondernemen om de sieraden terug te krijgen.

Ad klachtonderdeel 8

5.23    Ook klachtonderdeel 8 is naar het oordeel van de raad ongegrond. Klaagster heeft niet voldoende onderbouwd dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten.

6    MAATREGEL

6.1    De klacht is gedeeltelijk gegrond. Verweerster heeft in 2009 een beroepsfout gemaakt. Zij is daar - toen zij daartoe in 2015 opnieuw in de gelegenheid was doordat zij een nieuwe opdracht van klaagster kreeg - niet open over geweest naar haar cliënte en heeft niet voldoende gedaan om de schade te herstellen of te beperken. Dat vindt de raad ernstig. Mede gezien het feit dat verweerster al diverse keren tuchtrechtelijk is veroordeeld, acht de raad een berisping een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten te betalen aan klaagster binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel 2;

-    verklaart klaagster gedeeltelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6, zoals overwogen onder 5.14;

-    de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 gedeeltelijk gegrond, zoals overwogen onder 5.21;

-    verklaart klachtonderdelen 7 en 8 ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, M.A. Pasma, N.H.M. Poort en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.A.H. Verburgh is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 30 augustus 2018.