ECLI:NL:TADRARL:2018:177 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-680

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:177
Datum uitspraak: 23-07-2018
Datum publicatie: 30-07-2018
Zaaknummer(s): 17-680
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster, een vennootschap, heeft in deze klachtzaak verweerder beklaagd en gelijktijdig het hele advocaten- en notarissenkantoor (17-679) en een toenmalige collega mr. B bij dat advocatenkantoor (17-681). Klaagster is met een incassozaak naar verweerder gegaan, waarna blijkens de opdrachtbevestiging van het kantoor de opdracht heeft aanvaard met verweerder als behandelaar. Klaagster heeft kort daarna ingestemd met de overdracht van zijn incassozaak naar de toenmalige collega van verweerder, mr. B. De raad stelt vast dat er geen concrete klachten zijn over de werkzaamheden van verweerder in het dossier van klaagster. Dat verweerder tijdens de waarneming in de vakantie van mr. B. actief verwijtbaar heeft gehandeld, is gesteld noch gebleken. Nu verweerder in de betreffende periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden niet de patroon van mr. B. was, dan wel dat mr. B. anderszins onder zijn zeggenschap viel, kunnen haar handelingen en nalaten niet aan verweerder worden toegerekend. Van een dergelijke (verdergaande) toezichtplicht op mr. B. is geen sprake. Aan een inhoudelijke beoordeling van de verschillende klachtonderdelen komt de raad dan ook niet meer toe. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 juli 2018

in de zaak 17-680

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 juli 2016, aangevuld bij e-mailberichten van 3 augustus 2016, 30 november 2016, 1 december 2016 en 26 februari 2017, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 10 augustus 2017 met kenmerk K 16/84, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal), heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is vanwege de samenhang ter zitting van de raad van 26 maart 2018 gevoegd behandeld met de klachtzaken 17-679 en 17 681. Bij de zitting waren aanwezig - namens klaagster - de heer [S] en verweerder, ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede mr. B (verweerster in klachtzaak 17-681). Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan is gehecht 1) de pleitnota van de gemachtigde van alle hiervoor genoemde verweerders en 2) de ter zitting namens verweerders overgelegde e mails van 23/24 maart 2016 (tussen klaagster en verweerster in klachtzaak 17-681) en van 13/15 april 2016 (tussen klaagster en verweerster in klachtzaak 17-681).

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de hiervoor onder 1.3 genoemde e-mailberichten zoals deze namens verweerders zijn overgelegd ter zitting van de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 2013 heeft klaagster aan haar wederpartij een geldlening verstrekt ten behoeve van de financiering van de verdere ontwikkeling van opzetspiegels voor voertuigen van autorijscholen. De spiegels waren door octrooien beschermd. Tussen klaagster en de wederpartij is een geschil ontstaan waarna klaagster zich tot het kantoor van verweerder heeft gewend om haar bij te staan bij het terugvorderen van de aan de wederpartij verstrekte geldlening.

2.3 Op 17 december 2013 heeft verweerder namens het kantoor per e-mail aan klaagster een opdrachtbevestiging verstuurd terzake het geschil van klaagster over de geldlening met haar wederpartij, onder gelijktijdige toezending van de toepasselijke algemene voorwaarden en klachtenregeling van het kantoor. Verweerder heeft in deze e-mail voorts gemeld dat hij bij de werkzaamheden mogelijk ook andere collega’s zal inschakelen en daarvan klaagster op voorhand op de hoogte zal stellen indien die diensten van substantiële aard blijken te zijn.

2.4 Kort daarna hebben klaagster en verweerder afgesproken dat zijn collega, mr. B., betrokken zou worden bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Mr. B. is verweerster in klachtzaak 17-681 van klaagster. Mr. B. heeft daarna werkzaamheden voor klaagster verricht.

2.5 In januari/februari 2014 is ten laste van de wederpartij van klaagster conservatoir beslag gelegd op onder andere bankrekeningen, octrooien, inboedel en een auto. Op het verzoekschrift staat verweerder genoemd als behandelaar van de zaak van klaagster. Het feitelijke werk is gedaan door mr. B.

2.6 Op 24 februari 2014 is namens klaagster de wederpartij gedagvaard, in welke op 17 december 2014 tegen die wederpartij een veroordelend vonnis is gewezen. Op 18 december 2014 heeft mr. B. de wederpartij gesommeerd om aan het vonnis te voldoen. Een minnelijke oplossing tussen klaagster en de wederpartij is niet bereikt.

2.7 Op 26 mei 2015 heeft de deurwaarder op verzoek van mr. B. het vonnis aan de wederpartij betekend.

2.8 Op 27 mei 2015 heeft mr. B. uittreksels uit het Octrooiregister opgevraagd. Blijkens deze uittreksels van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waren voor de octrooien (1) een ‘hulpspiegel voor een buitenspiegel van een voertuig’ en (2) een ‘hulpspiegel voor voertuig’ op 31 mei 2015 en (3) voor een ‘trillingsvrije hulpspiegel’ op 30 juni 2015 de jaartaksen verschuldigd.

2.9 De hiervoor genoemde octrooien zijn komen te vervallen wegens het niet tijdig voldoen van de jaartaksen.

2.10 Tijdens de vakantie van mr. B. van 17-29 juni 2015 heeft verweerder het dossier van klaagster waargenomen. In die periode heeft hij per e-mail van 25 juni 2015 aan klaagster een kosteninschatting van de deurwaarder gestuurd in verband met de diverse te leggen beslagen met een korte toelichting en een verzoek om instemming daarmee. Tevens heeft hij geschreven:

“Voor de goede orde merk ik op dat het uitbrengen van een onderhands bod door jou op de zaken nadat de veiling is aangekondigd door de notaris die van ons daartoe de opdracht heeft gekregen, maar voordat deze heeft plaatsgevonden, dient te geschieden door voorlegging daarvan aan de president van de rechtbank in een verzoekschrift. Er zal een mondelinge behandeling worden gepland waarbij [de wederpartij] ook zal kunnen worden gehoord. De kosten hiervan belopen enige duizenden euro’s, is mijn inschatting.”

2.11 Per e-mail van 7 juli 2015 heeft mr. B onder meer aan klaagster bericht:

“Tot slot vernam ik na mijn terugkomst van vakantie dat er kennelijk onduidelijkheid is komen te bestaan over de stappen die genomen zouden moeten worden in dit dossier. In mijn perceptie was afgesproken dat ik de deurwaarder advies zou vragen (wat zoals je weet, ook is gebeurd is), en ik jou na mijn vakantie verder zou informeren over de uitkomst hiervan. Ik was er niet van op de hoogte dat mijn contactpersoon bij de deurwaarder waarmee ik overleg had gevoerd, zelf ook op vakantie zou gaan. Omdat er kennelijk bij de deurwaarder verwarring is ontstaan over wat ik gevraagd heb en [verweerder] op zijn beurt om die reden niet op de hoogte kon zijn van hetgeen ik had besproken en afgesproken met mijn contactpersoon, heeft [verweerder] jou niet juist kunnen informeren. Mijn welgemeende excuses voor deze gang van zaken.”

2.12 Per e-mail van omstreeks 17 mei 2016 heeft klaagster het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade ter zake van de executie van de door toedoen van verweerder en mr. B. - vervallen octrooien. Het kantoor van verweerder heeft de kwestie voorgelegd aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de vordering heeft afgewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klaagster niet te wijzen op de aanzienlijke risico’s die waren verbonden aan diverse kostbare juridische stappen, waardoor klaagster bovendien onnodig kosten heeft moeten maken.

Toelichting:

Volgens klaagster is ook verweerder in zijn zorg tekortgeschoten door klaagster niet op de aanzienlijke risico’s te wijzen, met name bij beslagen op de website/domeinnaam van de wederpartij en op diens bankrekeningen. Het was bekend dat de wederpartij over weinig liquide middelen beschikte zodat de bankbeslagen weinig zinvol waren. Daarnaast is miskend dat beslag op een website/domeinnaam eenvoudig te omzeilen is, terwijl bovendien de betreffende domeinnaam in de Verenigde Staten geregistreerd stond, zodat executie daarvan zeer gecompliceerd zou zijn geweest

b) op onjuiste zaken en in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken beslag te leggen ten laste van de wederpartij.

Toelichting:

Met het verzoekschrift op naam van verweerder is beslag gelegd op - de gedetailleerd omschreven - inboedel en auto van de wederpartij van klaagster, terwijl klaagster had aangegeven dat de waarde ervan mogelijk nihil was. Daarnaast is beslag op de voorraden van de wederpartij gelegd en daarbij volstaan met een summiere omschrijving van die voorraden, terwijl klaagster had gevraagd de inboedel nauwkeurig te omschrijven, gelet op de verwachte waarde ervan en om te voorkomen dat de wederpartij zijn verkoop in stand zou kunnen houden;

c) in strijd met de zorg-, informatie- en waarschuwingsplicht jegens klaagster te handelen door klaagster er niet op te wijzen dat de - beslagen - octrooien van de wederpartij zouden vervallen als de jaartaksen niet tijdig werden voldaan, en deze omstandigheid niet te betrekken bij de advisering over de risico’s en haalbaarheid van de zaak en aldus tevens ondeskundig te hebben gehandeld.

Toelichting:

Bij het aannemen van de zaak van klaagster wist verweerder dat klaagster haar vordering op de wederpartij alleen voldaan zou krijgen als zij de spiegels, met daarop octrooi, kon (doen) exploiteren. Verweerder kon uit de opgevraagde uittreksels uit het Octrooiregister van 27 mei 2015 opmaken wanneer de jaartaksen voldaan hadden moeten worden. Na het opvragen van die uittreksels heeft verweerder inhoudelijk gecorrespondeerd over de octrooien, zodat hij bekend wordt verondersteld met de inhoud van die uittreksels met daarin de uiterste betaaltermijnen. Als deskundig advocaat had verweerder voorts bekend moeten zijn geweest met de gevolgen van niet-tijdige betaling van de taksen voor het octrooi, dan wel had hij, conform afspraak, deskundige collega’s moeten consulteren. Verweerder heeft hierin miskend dat de wederpartij er belang bij had de jaartaksen niet te betalen om te voorkomen dat de octrooien in handen van klaagster zouden vallen. Verweerder is hierin ernstig tekortgeschoten, evenals zijn collega mr. B;

d) de suggestie te wekken dat de notarissen van het kantoor de octrooien konden veilen, terwijl dat niet het geval bleek te zijn, waardoor vertraging, coördinatie- en communicatieproblemen zijn ontstaan en voorts de door klaagster ingeschakelde notaris, in strijd met de mondelinge afspraken, niet adequaat te informeren.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) tot en met d)

4.2 Op 8 november 2013 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met verweerder naar aanleiding van de vermelding van zijn naam in het register van de VIA (Vereniging van Incasso Advocaten). Verweerder heeft bij brief van 17 december 2013 de opdracht tot incasso van de vordering van klaagster op de wederpartij bevestigd. Met klaagster is toen besproken dat verweerder zich nog niet uitgebreid in het dossier zou verdiepen en dat hij eerst een sommatiebrief aan de wederpartij zou sturen. Bij uitblijven van betaling zou het dossier pas inhoudelijk worden bestudeerd en daarna een dagvaarding worden opgesteld. Klaagster heeft vanwege het financiële belang van circa € 40.000,- ermee ingestemd dat mr. B. als jongere en goedkopere advocaat de zaak inhoudelijk zou behandelen. Dat is daarna ook gebeurd.

4.3 Verweerder betwist dat klaagster bij de intake heeft gemeld dat hij alleen kans zag om de vordering op de wederpartij te innen als hij de producten die de wederpartij maakte (spiegels voor lesauto’s) die waren gebaseerd op de octrooien, zelf zou kunnen (laten) exploiteren. Het is onjuist dat klaagster aan hem heeft gemeld dat dit haar doel was. De opdracht aan het kantoor van verweerder was om de vordering van klaagster op de wederpartij te incasseren.

4.4 Verweerder betwist dat hij zou hebben aangegeven of de suggestie zou hebben gewekt dat de door mr. B. te verrichten werkzaamheden volledig onder zijn leiding, verantwoordelijkheid en toezicht zouden plaatsvinden. Dit verwijt is volgens verweerder ook niet onderbouwd. Voor zover verweerder wel (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verweten gedragingen, verwijst hij naar het verweer van mr. B. in klachtzaak 17 681, waaruit zal volgen dat de klachtonderdelen jegens haar ongegrond moeten worden geoordeeld.

4.5 Voorts betwist verweerder dat hij zou hebben aangegeven dat hij kennis heeft van octrooiwetgeving. Pas later wordt op de kantoorwebsite IE-recht en dan beperkt tot horecarecht als zijn expertise vermeld; dat was niet zo voor juni 2016.

4.6 Sinds januari 2014 is verweerder nog slechts sporadisch bij de zaak van klaagster betrokken geweest waarvoor ook tijd door hem is gedeclareerd. Verweerder betwist echter betrokken te zijn geweest bij de hem verweten gedragingen, zodat hij daarop niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Zijn laatste inhoudelijke bemoeienis met het dossier van klaagster is tijdens de vakantie van mr. B. geweest, in de periode van 17-29 juni 2015. Verweerder heeft geen uittreksels uit het Octrooiregister opgevraagd en evenmin tijdens de waarneming of op enig ander moment kennis genomen van de door mr. B. opgevraagde uittreksels. Hem kan dan ook niet kan worden verweten dat hij klaagster niet heeft gewaarschuwd voor onbetaalde taxes en de gevolgen daarvan voor de octrooien. De werkzaamheden die hij tijdens de vakantie van mr. B. heeft verricht waren niet van dien aard dat hij kennis hoefde te nemen van het gehele dossier. Hij heeft de kennelijk daarin aanwezige uittreksels toen ook niet gezien. Eventuele misverstanden door zijn e-mails aan klaagster zijn na haar vakantie door verweerster richting klaagster rechtgezet en bovendien heeft zij de declaratie daarvoor gematigd.

4.7 Tot slot betwist verweerder dat het aanstaande vertrek van mr. B. per 1 juli 2016 voor hem reden had moeten zijn om extra alert te zijn in de zaak van klaagster. De relevantie van het vertrek van mr. B., die verweerder pas bekend is geworden nadat de verweten handelingen hebben plaatsgevonden, is volgens verweerder niet onderbouwd. Bovendien had haar aanstaande vertrek geen invloed op (de kwaliteit van) door haar verrichte werkzaamheden.

4.8 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de klacht in alle onderdelen.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met d)

5.1 Gelet op de onderlinge samenhang ziet de raad aanleiding om deze klachtonderdelen hierna gezamenlijk te beoordelen.

5.2 Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat klaagster met zijn incassozaak naar verweerder is gegaan gelet op diens kennis op het gebied van incassoprocedures door zijn lidmaatschap bij de VIA. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat de gebruikelijke werkwijze is dat het kantoor de opdracht van een cliënt aanvaardt met aanwijzing van een behandelaar van de zaak. Zoals blijkt uit de opdrachtbevestiging van 17 december 2013 aan klaagster is verweerder de behandelaar van de zaak geworden. In overleg met klaagster heeft hij een sommatiebrief aan de wederpartij gestuurd, die daaraan geen gevolg heeft gegeven. Ter zitting heeft klaagster bevestigd dat hij daarna heeft ingestemd met de overdracht van zijn incassozaak door verweerder aan mr. B., zodat de raad daarvan uit gaat.

5.3 De raad stelt vast dat er geen concrete klachten zijn over de werkzaamheden van verweerder in het dossier van klaagster. Dat verweerder tijdens de waarneming in de vakantie van mr. B. actief verwijtbaar heeft gehandeld, is gesteld noch gebleken. Nu verweerder in de betreffende periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden niet de patroon van mr. B. was, dan wel dat mr. B. anderszins onder zijn zeggenschap viel, kunnen haar handelingen en nalaten niet aan verweerder worden toegerekend. Van een dergelijke (verdergaande) toezichtplicht op mr. B. is geen sprake. Aan een inhoudelijke beoordeling van de verschillende klachtonderdelen komt de raad dan ook niet meer toe.

5.4 Nu op grond van het voorgaande aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, H. Dulack, K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juli 2018