ECLI:NL:TADRARL:2018:15 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-462

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:15
Datum uitspraak: 19-02-2018
Datum publicatie: 07-03-2018
Zaaknummer(s): 17-462
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van een derde (partner van de wederpartij). De door verweerder in zijn verzoekschrift genoemde termen die betrekking hadden op klager (verdachte drugscrimineel, drugszaken en van twijfelachtig allooi) zijn tegen de achtergrond van de strafrechtelijke verdenkingen jegens klager niet onbegrijpelijk. Niet onnodig grievend, ook omdat verweerder zijn verzoekschrift naderhand heeft aangepast en zijn excuses heeft aangeboden. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 februari 2018

in de zaak 17-462

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 maart 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 15 juni 2017 met kenmerk 17-006 /AS/sd, door de raad ontvangen op 16 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft de belangen behartigd van [H.] Holding B.V. (hierna: de holding), waarvan de heer [H.] bestuurder is.

2.2 Mevrouw [H.] (hierna: mevrouw H.) is de dochter van de heer [H.] en de partner van klager.

2.3 Mevrouw H. is eigenaar van een woning, welke woning zij op basis van een geldleningsovereenkomst met de holding (met daarin een hypotheekrecht ten behoeve van de holding) heeft kunnen aankopen/financieren. In de hypotheekakte is een beding opgenomen op grond waarvan het mevrouw H. verboden was (voor zover hier van belang) om de woning zonder schriftelijke toestemming van de holding aan een derde te verhuren of anderszins in gebruik te geven. Mevrouw H. bewoonde de woning met onder meer klager.

2.4 Omdat mevrouw H. volgens de holding niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst heeft verweerder omstreeks 19 februari 2017 een verzoekschrift bij de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Rotterdam ingediend waarin hij namens de holding als zijn cliënte – kort gezegd – verlof heeft gevraagd voor het inroepen van het onder 2.3 genoemde beding, het in beheer nemen en de ontruiming van de woning. In zijn verzoekschrift heeft verweerder onder meer gesteld:

“[klager] is verdachte in verschillende drugszaken.”

en:

“Gelet op het twijfelachtige allooi van [klager], valt te verwachten dat de verkoopwaarde van de woning keldert zodra bekend wordt dat hij in de woning verblijft.”

en:

“De particuliere koper zal zijn geld niet in willen zetten in een woning waarin een verdachte drugscrimineel aanwezig is.” [afkortingen raad]

2.5 Het inroepen van het genoemde beding had volgens verweerder tot doel om de woning in lege staat aan een koper te kunnen leveren na uitwinning van het hypotheekrecht.

2.6 Op 1 maart 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

2.7 Na opmerkingen van/namens klager daarover heeft verweerder op 13 maart 2017 een aangepast verzoekschrift ingediend, in die zin dat hij de term ‘verdachte drugscrimineel’ heeft gewijzigd in verdachte en ‘drugszaken’ in drugszaak. Daarnaast heeft verweerder onder meer de term ‘twijfelachtig allooi’ verwijderd.

2.8 Op diezelfde datum heeft verweerder klager per brief gemeld dat het niet zijn bedoeling is geweest om klager te beledigen of anderszins te grieven. Verweerder heeft zijn excuses aangeboden en klager het aangepaste verzoekschrift toegezonden.

2.9 Op 23 maart 2017 heeft een kantoorgenoot van verweerder namens de holding een e mail gestuurd aan de advocaat van mevrouw H. en daarin onder meer bericht:

“Cliënt is inmiddels meer dan 15 maanden bezig om tot een normale regeling te komen. Resultaat is dat hij telkenmale is uitgescholden, beledigd en zelfs is bedreigd.”

2.10 Op 24 maart 2017 heeft een mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Klager is daarbij niet aanwezig geweest.

2.11 De strafrechter heeft klager veroordeeld voor (een deel van) het strafbare feit waarvan hij verdacht werd en klager een gevangenisstraf van meerdere jaren opgelegd. Klager is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) feiten heeft vermeld die onjuist zijn en zich daardoor onnodig grievend heeft uitgelaten over klager;

b) zich tijdens de zitting op 24 maart 2017 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.

Toelichting

3.2 Het verzoekschrift van verweerder bevat onjuistheden. Daarnaast heeft verweerder een aantal onnodig grievende opmerkingen gemaakt. Klager was niet verdachte in meerdere drugszaken maar slechts in één zaak. Klager is omschreven als van twijfelachtig allooi. Klager is hoogstens en ten onrechte verdachte in één drugszaak en niet in meer drugszaken zoals verweerder heeft gesteld. Klager is ook geen drugscrimineel. Klager was drugsverdachte maar is niet (eerder) veroordeeld voor drugsdelicten. Ook de e-mail van de kantoorgenoot van verweerder van vlak voor de zitting bevat onjuistheden over scheldpartijen en niet verrichte betalingen. Tijdens de zitting van 24 maart 2017 heeft verweerder zich wederom grievend over klager uitgelaten. De excuses die verweerder heeft gemaakt naar aanleiding van de klacht hebben voor klager daarom geen waarde .

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a en b)

4.2 Verweerder is afgegaan op de informatie die hij van zijn cliënte heeft ontvangen. Verweerder mocht vertrouwen op de juistheid van deze informatie. Volgens zijn cliënte werd klager van meerdere strafbare feiten verdacht. Verweerder heeft hieruit opgemaakt dat het om meerdere drugszaken ging. Nader onderzoek heeft verweerder duidelijk gemaakt dat klager via één dagvaarding verdacht werd van meerdere drugsgerelateerde strafbare feiten. Waar verweerder geschreven heeft ‘drugscrimineel’ bedoelde hij verdachte in een drugszaak. De overige punten die klager heeft genoemd vormen in feite het verweer tegen het verzoekschrift. Partijen verschillen van mening, feitelijk en juridisch.

4.3 Na de bezwaren van klager daarover heeft verweerder het verzoekschrift aangepast. Voor de minder gelukkig geformuleerde bewoordingen heeft hij zijn excuses aangeboden. Het is verweerder niet bekend welke opmerkingen tijdens de zitting van 24 maart 2017 klager hebben gegriefd. Klager is ook niet aanwezig geweest op die zitting. Verweerder heeft nimmer de bedoeling gehad zich grievend uit te laten over klager. Van onnodige grievende opmerkingen is geen sprake geweest. Voor onjuistheden in de e-mail van zijn kantoorgenoot is verweerder niet verantwoordelijk. De bewuste e-mail heeft geen betrekking op klager.

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van de partner van klager en dus niet de wederpartij van klager zelf. Klager is immers geen partij in de bewuste procedure geweest. De raad is echter van oordeel dat klager wel voldoende heeft gesteld een persoonlijk en rechtstreeks belang bij de klacht te hebben en oordeelt hem daarom ontvankelijk in zijn klacht. Of die klacht ook terecht is voorgesteld, wordt hierna beoordeeld.

5.2 De raad zal het optreden van verweerder wel aan de hand van de maatstaf van de advocaat van de wederpartij toetsen nu verweerder namens zijn cliënte wel stelling heeft genomen over de persoon van klager. Volgens vaste rechtspraak van het

Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Verweerder heeft toegelicht dat hij bij het opstellen van het (oorspronkelijke) verzoekschrift is afgegaan op de informatie die hij van zijn cliënte heeft ontvangen. Op dat punt valt verweerder geen verwijt te maken. De advocaat mag immers in het algemeen afgaan op de juistheid van het door de cliënt verstrekte feitenmateriaal. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De raad is uit niets gebleken dat verweerder reden had om te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte informatie of om daarnaar onderzoek te doen. Daarnaast had (de cliënte van) verweerder een duidelijk belang bij het noemen van de persoon van klager en zijn status van verdachte van een strafbaar feit in verband met de onderbouwing en de toewijzing van zijn vorderingen. Het ging er immers om dat de woning verkocht kon worden en in lege staat (dus zonder dat klager daarin nog verbleef) aan de koper kon worden geleverd. De door verweerder genoemde termen zijn, tegen de achtergrond van de strafrechtelijke verdenking (welke verdenking volgens de strafrechter uiteindelijk juist bleek te zijn), niet onbegrijpelijk. Dat klager dit wel als grievend heeft ervaren kan zo zijn maar daarmee is nog niet gezegd dat sprake is geweest van onnodig grievende uitlatingen. In dat kader is bovendien relevant dat het verzoekschrift na de aanpassingen door verweerder niet langer de door klager gewraakte termen bevatte. De vraag is dan ook welk belang klager nog bij dit klachtonderdeel heeft. Los daarvan heeft verweerder naar het oordeel van de raad correct gehandeld door op eigen initiatief de tekst van het verzoekschrift aan te passen onder het gelijktijdig aanbieden van zijn excuses aan klager. Wat de e-mail van de kantoorgenoot van verweerder betreft, volgt de raad verweerder in zijn verweer dat hij in dit geval niet (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van een andere advocaat, ook als het om zijn kantoorgenoot en/of medezaakbehandelaar gaat. Daarbij is dan nog daargelaten dat uit de bewuste e-mail niet kan worden afgeleid dat op de persoon van klager gedoeld wordt. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake (geweest).

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Dat verweerder zich tijdens de zitting van 24 maart 2017 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager, zoals klager heeft gesteld en verweerder heeft betwist, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Klager is zelf niet bij die zitting aanwezig geweest en heeft dit volgens eigen zeggen van mevrouw H. en haar advocaat vernomen. De juistheid daarvan kan niet worden vastgesteld. Om welke grievende opmerkingen het gaat heeft klager bovendien niet toegelicht en is verweerder noch de raad helder. Bij gebreke van een feitelijke grondslag wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door : mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, M.L.C.M. van Kalmthout, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 19 februari 2018