ECLI:NL:TADRARL:2018:145 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-192
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:145 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-06-2018 |
Datum publicatie: | 26-06-2018 |
Zaaknummer(s): | 18-192 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt de klacht van klager tegen advocaat wederpartij in geschil over een maatschap deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond. Verweerder heeft zich aan de gemaakte afspraken over de marsroute gehouden. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 juni 2018
in de zaak 18-192
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 8 maart 2018 met kenmerk 51/17/071, door de raad ontvangen op 9 maart 2018.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft een geschil met de heren R, M, G en L gekregen, die samen met hem tot 1 januari 2017 een maatschap vormden. Verweerder heeft in dat geschil de belangen van de wederpartijen van klager behartigd.
1.2 Genoemde vennoten waren in privé gezamenlijk eigenaar van een pand, waarbij de maatschap delen daarvan aan de ondernemingen van de vennoten verhuurde. Wegens het gerezen geschil heeft (de onderneming van) klager de huur, alsmede de maatschap, opgezegd. De overige vennoten hebben de maatschap voortgezet.
1.3 Uit hoofde van voornoemd geschil hebben partijen over en weer vorderingen op elkaar gekregen. Partijen hebben omstreeks 22 juni 2017 afgesproken om een procedure bij de kantonrechter te Zutphen te voeren op grond van artikel 96 Wetboek van Rechtsvordering.
1.4 Per e-mail van 20 juli 2017 heeft de advocaat van klager verweerder erop gewezen dat de afspraak was gemaakt om op 8 augustus 2017 processtukken te wisselen met het oog op indiening daarvan op 16 augustus 2017.
1.5 Per e-mail van 8 augustus 2017 heeft de advocaat van klager aan verweerder laten weten dat hij bijna zover was om de stukken te wisselen en verweerder verzocht om dat ook te doen.
1.6 Daarop heeft verweerder per e-mail van 9 augustus 2017 gereageerd dat hij nog niet zover was, mede omdat hij tijdens zijn vakantie pas uitwerkingen van klager had ontvangen waarnaar nog moest worden gekeken, en verzocht om zolang op hem te wachten. De advocaat van klager heeft daar niet mee ingestemd en aan verweerder verzocht om uiterlijk 10 augustus 2017 over te gaan tot uitwisselen van stukken.
1.7 Per kerende e-mail van 9 augustus 2017 heeft verweerder aan de advocaat van klager laten weten:
“Ik ben bang dat mij dat niet lukt, ondanks mij pogingen daartoe. Uw cliënt heeft tijdens mijn vakantie nieuwe stukken over de schutting gegooid. Ik heb geprobeerd daar chocola van te maken maar loop daar op vast. Uw cliënt geeft namelijk niet aan waarom zijn berekening juist zou zijn en die van de maatschap niet juist. De onderliggende onderbouwing ontbreekt. (…)
Mijn cliënten zijn vanaf morgen met vakantie tot en met eind augustus, zodat ik deze stukken niet meer met cliënten kan bespreken. (…)
Uw cliënt mag overal op staan, maar ook moet het ertoe leiden dat een en ander kan. We zullen een en ander dus over de vakantie van cliënten heen moeten tillen en in september moeten gaan procederen.
Ik begrijp dat u[w] cliënt dat vervelend zal vinden, maar het is niet anders.”
1.8 Per e-mail van 11 augustus 2017 heeft de advocaat van klager aan verweerder laten weten:
“In aanvulling op hetgeen ik u schreef vanochtend om 9.55 uur, doe ik u hierdoor namens cliënt een nader alternatief voorstel, dat erop neerkomt dat partijen hun overeenkomst over de te voeren artikel 96 Rv procedure wijzigen: (…)
b. dezerzijds zal op 16 augustus a.s. de eis worden genomen;
c. de kantonrechter bepaalt verder de wijze waarop het geding wordt gevoerd, met dien verstande dat uw cliënten uiterlijk op 27 september a.s. zullen antwoorden en tegelijkertijd desgewenst een reconventionele eis instellen; (…).”
1.9 Ter rolzitting van 27 september 2017 heeft verweerder om privéredenen, met instemming van de advocaat van klager, om nader uitstel verzocht van twee weken tot 11 oktober 2017. De rolrechter heeft aan verweerder daarop uitstel verleend tot 25 oktober 2017.
1.10 Bij brief van 4 oktober 2017 heeft verweerder aan de rolrechter laten weten dat hij die dag een brief van 28 september 2017 had ontvangen, waarin de uitsteldatum op eenzijdig verzoek van de advocaat van klager, zonder dat verweerder daarover is geïnformeerd, alsnog door de rolrechter is gecorrigeerd en vervroegd naar 11 oktober 2017. Wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor heeft verweerder de rolrechter verzocht om deze correctie ongedaan te maken.
1.11 Bij brief van 5 oktober 2017 heeft de griffier namens de rolrechter aan verweerder alsnog een laatste uitstel voor antwoord conventie / eis in reconventie verleend tot woensdag 25 oktober 2017.
1.12 Bij brief van 6 oktober 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) dagvaardingen uit te brengen namens personen die daarin niet zijn gekend, in het bijzonder was de heer M daarmee onbekend, waardoor verweerder is tekortgeschoten;
b) zijn eigen falen te maskeren met ongepast en nodeloos kwetsend taalgebruik jegens klager;
c) afspraken met (de advocaat van) klager niet te kunnen of willen nakomen over het indienen van processtukken c.q. zijn werkzaamheden te baseren op een dusdanig slechte planning waardoor de procedure onnodig lang duurt;
d) in strijd met de gemaakte afspraken over de ‘marsroute’ misbruik te maken van de verschrijving van de rechtbank met betrekking tot aan hem verleend uitstel voor vier weken, terwijl twee weken waren afgesproken;
e) als gevolg van zijn werkwijze klager onnodig op kosten te jagen.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve, voor zover toepasselijk, aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter overweegt dat het klachtrecht slechts toekomt aan degene die in een eigen belang is of kan worden getroffen door een handelen of nalaten van een advocaat. In het onderhavige geval heeft klager naar het oordeel van de voorzitter geen eigen belang. Verweerder stelt immers te hebben opgetreden in opdracht van al zijn cliënten, waaronder de heer M. Voor zover die cliënt dat daar niet mee eens zou zijn, ligt het op de weg van de heer M om daarover te klagen; dat is niet aan klager. Op grond hiervan zal de voorzitter klager dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a).
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Klager verwijt verweerder diens taalgebruik in zijn e-mail van 9 augustus 2017 aan de advocaat van klager, waarin verweerder schrijft dat klager tijdens de vakantie van verweerder stukken “over de schutting heeft gegooid” en dat hij daar “geen chocola van kan maken”. Dergelijke termijnen zijn grievend geweest en een advocaat onwaardig, aldus klager.
4.4 Volgens verweerder maakt klager niet duidelijk waaruit zijn ‘falen’ zou hebben bestaan respectievelijk hoe dat klager (onevenredig) nadeel zou hebben berokkend, zodat dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond dient te worden geoordeeld. Daarnaast stelt verweerder dat de door klager gewraakte bewoordingen in een niet-openbare confraternele e-mail aan de advocaat van klager stonden. Bovendien kunnen dergelijke bewoordingen in het algemeen al niet als onnodig grievend of als ‘een advocaat onwaardig’ worden gekwalificeerd, terwijl klager bovendien zelf ook dergelijke bewoordingen in eerdere correspondentie heeft gebruikt.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter kunnen de door verweerder gebruikte bewoordingen niet als onnodig grievend jegens klager worden aangemerkt, nu daarmee niet de grenzen van het betamelijke zijn overschreden. Weliswaar is daarbij meer sprake van spreektaal dan van professioneel taalgebruik door verweerder geweest, maar dat alleen kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Ook overigens faalt het verwijt van klager, nu niet valt in te zien in hoeverre van een vermeend falen van verweerder aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt door klager.
4.6 Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen c) en d)
4.7 Gelet op de onderlinge samenhang zal de voorzitter deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.
4.8 Verweerder betwist dat hij tegen de afspraken in de vooraf door partijen geplande indiening van processtukken heeft tegengehouden, dan wel dat heeft gefrustreerd. Ter toelichting stelt verweerder dat de aanvankelijk tussen partijen afgesproken ‘marsroute’ na terugkeer van zijn zomervakantie in de war is geraakt, omdat hij toen werd geconfronteerd met nieuwe stukken en geschilpunten van klager, terwijl zijn cliënten daarna op vakantie waren en/of gingen. Daarvoor heeft hij begrip gevraagd bij de advocaat van klager in zijn e-mails tussen 9 tot en met 11 augustus 2017, zonder dat hij daarbij aan de advocaat van klager enig verwijt heeft gemaakt. Na daaropvolgend overleg is tussen partijen een nieuwe planning/ marsroute afgesproken, zoals dat is vastgelegd in de e-mail van de advocaat van klager van 11 augustus 2017. Door persoonlijke omstandigheden heeft verweerder daarna, met instemming van de advocaat van klager, uitstel bij de rechtbank verzocht voor indiening van het processtuk met twee weken, maar vier weken uitstel gekregen. Nadat hem was gebleken dat dat uitstel door de rechtbank werd teruggedraaid naar twee weken na eenzijdig telefonisch contact van de advocaat van klager met de rechtbank, stond het hem vrij om tegen die gang van zaken bezwaar te maken bij zijn brief van 4 oktober 2017 aan de rolrechter. Van misbruik maken van een verschrijving door de rechtbank is volgens verweerder dan ook geen sprake geweest, nu sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de advocaat van klager en door de rechtbank.
4.9 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Door omstandigheden kunnen immers eerder gemaakte afspraken wijzigen. In de onderhavige kwestie heeft verweerder daarom meermaals en met voortvarendheid contact gezocht met de advocaat van klager, die daarop met zijn verzoeken om uitstel namens klager heeft ingestemd. De rechtbank heeft daarna echter, in afwijking van de tussen de advocaten van partijen gemaakte afspraken, aanvankelijk aan verweerder een uitstel van vier weken verleend, maar dat uitstel na eenzijdig contact met de advocaat van klager en zonder verweerder daarover te horen, gecorrigeerd naar twee weken uitstel. Dat verweerder tegen die gang van zaken bezwaar heeft gemaakt, waarna de uitsteltermijn alsnog door de rechtbank voor vier weken is verleend, kan hem naar het oordeel van de voorzitter in de hiervoor geschetste omstandigheden, niet tuchtrechtelijk worden verweten, temeer dat van hem als partijdig belangenbehartiger van zijn cliënten verwacht mocht worden. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder met zijn handelwijze vanwege de door hem geschetste (persoonlijke) omstandigheden welbewust de procedure heeft getraineerd of anderszins de belangen van klager heeft geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend.
4.10 Op grond van het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen c) en d) eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.11 Verweerder betwist dat door zijn toedoen klager onnodig op kosten is gejaagd. Volgens verweerder onderbouwt klager dit verwijt niet, althans heeft klager zelf ook een groot aandeel in de duur van de procedure door zijn omvangrijke reacties en/of tegenstand.
4.12 De juistheid van het verwijt van klager dat verweerder door zijn werkwijze de procedure voor klager onnodig duur heeft gemaakt, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee is de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);
de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 18 juni 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 18 juni 2018.