ECLI:NL:TADRARL:2018:114 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-075
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-05-2018 |
Datum publicatie: | 18-05-2018 |
Zaaknummer(s): | 18-075 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij op juiste wijze en binnen de grenzen van haar vrijheid als partijdige belangenbehartiger gehandeld. De juistheid van het verwijt van klager dat verweerster - tot overlijden - zonder rechtsgeldige opdracht voor de vader van klager heeft gewerkt omdat de vader toen niet in staat was om zijn wil te bepalen, kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster dat zij destijds - toen de vader meer helder van geest was - de vader heeft bezocht, de zaak met hem heeft besproken en in zijn opdracht en met instemming van de bewindvoerder van de vader gerechtelijke procedures namens de vader aanhangig heeft gemaakt, niet vaststellen. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen jegens of over klager en evenmin van bedreiging door verweerster. Klachten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 mei 2018
in de zaak 18-075
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 25 januari 2018 met kenmerk 17-0004/FH/sd, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij beschikking van 23 februari 2015 heeft de kantonrechter het vermogen van de vader van klager (hierna: de vader) onder bewind gesteld met benoeming van mevrouw E. tot bewindvoerder. Tot die tijd beheerde klager op basis van afspraken de financiën van de vader.
1.2 Bij beschikking van de rechtbank van 1 juni 2015 is ook een mentorschap ingesteld ten behoeve van de vader. Op enig moment daarna is mevrouw E. ook de mentor van de vader geworden.
1.3 Bij brief van 23 november 2015 aan klager heeft verweerster namens de vader onder meer laten weten dat 1) de bewindvoerder uit de bankafschriften is gebleken dat klager vanaf 2013 voor een bedrag van ruim € 343.000,- zonder toestemming van de rekening van de vader heeft gehaald, 2) de bewindvoerder tevergeefs meermaals aan klager heeft verzocht om daaromtrent helderheid te verschaffen en 3) heeft zij klager gesommeerd om het bedrag uiterlijk 3 december 2015 te voldoen op haar derdengeldenrekening, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure jegens klager zal worden gestart.
1.4 Aanvankelijk zijn de belangen van klager behartigd door een gemachtigde van DAS Rechtsbijstand. Omdat partijen niet tot een vergelijk konden komen, is verweerster begin 2016 namens de vader een gerechtelijke procedure jegens klager gestart met instemming van de bewindvoerder. Verweerster heeft deze procedure voor de datum van de rolzitting ingetrokken om met de eerste advocaat van klager te onderzoeken of de zaak minnelijk kon worden opgelost. Dat overleg heeft tussen partijen niet tot een vergelijk geleid, waarna verweerster opnieuw een procedure is gestart.
1.5 Klager heeft verzoeken/klachten over de bewindvoerder van de vader geuit. Bij beschikking van [datum] heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, vastgesteld dat ten aanzien van de vader een bewind en een mentorschap zijn ingesteld, welke wettelijke bevoegdheden de bewindvoerder respectievelijk de mentor hebben en voorts klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken/ klachten , onder meer overwegende:
“ Daarmee is er voor een vertegenwoordiger op basis van een levenstestament geen ruimte meer om de betrokkene te vertegenwoordigen. Het zijn immers de bewindvoerder en de mentor die vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen van betrokkene behartigen, niet de vertegenwoordiger op basis van het levenstestament. Met een vertegenwoordiger op basis van een levenstestament hoeven een bewindvoerder en een mentor dan ook alleen maar te communiceren in zoverre dat dat in het belang van rechthebbende kan worden geacht.”
1.6 Bij brief van 31 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.7 Op 15 maart 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij klager werd bijgestaan door een opvolgend advocaat en de bewindvoerder namens de vader als eisende partij in de procedure is verschenen. Verweerster is daarbij niet aanwezig geweest. Tussen partijen is een schikking bereikt, zoals is vastgelegd in het door partijen ondertekende proces-verbaal.
1.8 Kort daarna is de vader overleden.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zonder te respecteren opdracht daartoe en ongefundeerd te stellen en daarin te volharden in procedures dat klager een bedrag van ruim € 340.000,- van zijn (inmiddels overleden) vader heeft ontvreemd;
b) onnodig grievend en intimiderend jegens klager op te treden.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De juistheid van het verwijt van klager dat verweerster - tot vaders overlijden - zonder rechtsgeldige opdracht voor de vader van klager heeft gewerkt omdat de vader toen niet in staat was om zijn wil te bepalen, kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster dat zij destijds - toen de vader meer helder van geest was - de vader heeft bezocht, de zaak met hem heeft besproken en in zijn opdracht en met instemming van de bewindvoerder van de vader gerechtelijke procedures namens de vader aanhangig heeft gemaakt, niet vaststellen. Dit verwijt komt de voorzitter ook overigens niet aannemelijk voor, nu de vader destijds onder bewind en mentorschap was gesteld van dezelfde mevrouw E, die samen met verweerster in procedures tegen klager op basis van een rechterlijke volmacht namens de vader is opgetreden.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat voorts niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Uit de overgelegde stukken en het verweer van verweerster is de voorzitter gebleken dat zij meermaals met de verschillende gemachtigden van klager heeft geprobeerd om de kwestie te schikken en om die reden ook een aanhangig gemaakte procedure heeft ingetrokken. Dat het overleg met klager aanvankelijk tot niets heeft geleid, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden verweten.
4.4 Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerster bovendien naar het oordeel van de voorzitter de stellingen en feiten in de correspondentie en procedures aanvoeren over de vermeende vordering op klager zoals zij dat namens haar cliënt heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Daar komt bij dat het op de weg van klager en zijn advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van verweerster gemotiveerd te betwisten en dat met concrete stukken te onderbouwen of zich daarover te beklagen bij de bewindvoerder, zoals klager ook in rechte heeft gedaan.
4.5 Evenals de kantonrechter in zijn overwegingen in de beschikking van 20 juni 2016, voor zover relevant weergegeven onder 1.5 hiervoor, merkt de voorzitter op dat klager sinds de aanstelling van de bewindvoerder over het vermogen van de vader tijdens zijn leven op het financiële vlak geen enkele positie meer heeft gehad op basis van het met de vader gemaakte levenstestament. Dat was immers niet meer rechtsgeldig. Alle verwijten die klager daarover aan verweerster heeft gemaakt, missen dan ook een feitelijke grondslag. Niet valt in te zien op welke grond klager verweerster kan vragen om haar facturen aan de vader in te trekken en om klager financieel te compenseren; daartoe heeft klager onvoldoende gesteld.
4.6 Op grond van het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.7 Verweerster heeft betwist dat zij zich onnodig grievend heeft gedragen of intimiderend jegens klager is opgetreden tijdens procedures of anderszins of dat zij hem of haar cliënt zwart heeft gemaakt. In de door haar in de procedures ingebrachte stukken heeft zij enkel verwezen naar documenten van (onafhankelijke) instanties, zoals zij in het belang van haar cliënt ook diende te doen. Dat klager bepaalde uitspraken daarin niet als prettig heeft ervaren, begrijpt verweerster maar daaruit blijkt wel de grote betrokkenheid van instanties en de zorgvuldigheid waarmee gehandeld wordt. Volgens haar is het juist klager geweest die negatieve uitlatingen over verweerster en haar kantoor heeft gedaan tijdens de crematieplechtigheid van de vader, zonder dat verweerster daar op enigerlei wijze toen bij was betrokken, aldus verweerster.
4.8 Naar het oordeel van de voorzitter is het inherent aan het voeren van een procedure en de aanloop daar naartoe, dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen en onderbouwende stukken van de wederpartij in (soms) felle bewoordingen worden betwist. Dat verweerster dat met onnodig grievende bewoordingen heeft gedaan of zich daarbij intimiderend jegens klager heeft opgesteld kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster geen sprake. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 2 mei 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 2 mei 2018.