ECLI:NL:TADRARL:2018:108 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-695

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:108
Datum uitspraak: 22-05-2018
Datum publicatie: 25-05-2018
Zaaknummer(s): 17-695
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure deels gegrond. Verweerster heeft klager geen redelijke termijn gegund om aan het arrest te voldoen door al na zes dagen na het arrest beslag te (laten) leggen, terwijl klager volgens het arrest binnen één maand na betekening daarvan bij pensioenfondsen informatie diende in te winnen om daarna tot betaling over te gaan. Het beslag is te snel (ontijdig) gelegd en heeft een escalerende werking gehad. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 mei 2018

in de zaak 17-695

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 augustus 2017 met kenmerk 16-0223/FH/sd, door de raad ontvangen op 10 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de brief van de gemachtigde van klager van 14 januari 2018 met bijlagen, door de raad ontvangen op 16 januari 2018.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is in 1987 gescheiden van de cliënte van verweerster (hierna ook: de wederpartij). Klager en de wederpartij hebben geprocedeerd over de aanspraak op een deel van de pensioenrechten en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2.3 Genoemde procedure heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank van 6 februari 2013.

2.4 Naar aanleiding van dit vonnis heeft verweerster beslag laten leggen ten laste van klager.

2.5 Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank heeft geleid tot een arrest van het gerechtshof van 12 mei 2015. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, ook op het onderdeel van de verevening van de pensioenrechten. Het gerechtshof heeft onder meer geoordeeld dat de wederpartij aanspraak kan maken op een deel van de door klager per 17 september 1987 opgebouwde pensioenrechten. Daarnaast heeft het gerechtshof klager opgedragen om binnen één maand na betekening van het arrest de pensioenverzekeraars te informeren over deze aanspraken van de wederpartij en de pensioenverzekeraars te verzoeken een berekening te maken op straffe van een dwangsom. Daarnaast heeft het gerechtshof klager veroordeeld tot betaling van het aandeel van de wederpartij ter zake van de sinds 3 mei 2010 tot de datum van het arrest vervallen pensioentermijnen met de wettelijke rente daarover.

2.6 Verweerster heeft namens de wederpartij op 18, 21 en 26 mei 2015 beslag laten leggen op pensioenuitkeringen van klager.

2.7 Klager heeft bij brief van 8 juni 2015 de pensioenfondsen met een verwijzing naar het arrest van het gerechtshof verzocht om berekeningen op te stellen. Deze berekeningen heeft klager op 7 juli 2015 respectievelijk op 7 oktober 2015 en 13 november 2015 ontvangen.

2.8 Klager heeft verweerster meermalen verzocht de beslagen op te heffen omdat de nieuwe berekeningen ertoe leidden dat er onvoldoende grond was om de beslagen te handhaven, aldus klager. Verweerster heeft aan deze verzoeken tot opheffing geen gevolg gegeven.

2.9 Bij brief van 17 augustus 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster ten onrechte beslag heeft gelegd ten laste van klager;

b) verweerster de aan de beslaglegging ten grondslag gelegde vorderingen niet heeft gekwantificeerd;

c) verweerster heeft geweigerd het beslag op te heffen;

d) verweerster klager brieven heeft gestuurd vol rekenkundige en andere fouten;

e) verweerster het gelegde beslag voor een uiterst gering bedrag heeft gehandhaafd;

f) verweerster de afwikkeling van het geschil aanzienlijk heeft vertraagd.

Toelichting

3.2 Ad a) Verweerster heeft na het arrest van het gerechtshof driemaal beslag laten leggen op uitkeringen van klager zonder zich ervan te vergewissen of daar volgens het gewezen arrest wel reden toe was. Die reden was er – zes dagen na het arrest – (nog) niet. Ter zitting van de raad heeft klager betwist dat hij of zijn advocaat kort na het arrest een bericht van verweerster heeft ontvangen met de vraag of klager zou gaan betalen, zoals verweerster heeft gesteld. Verweerster kon ten tijde van de beslagleggingen dus (nog) niet vaststellen dat klager niet bereid zou zijn om uitvoering te geven aan het arrest van het gerechtshof.

3.3 Ad b) De beslaglegging onder de pensioenfondsen was ongegrond omdat de bedragen die klager volgens verweerster zou moeten voldoen onvoldoende gekwantificeerd waren. Verweerster heeft de nieuwe berekeningen door de pensioenfondsen niet afgewacht maar vastgehouden aan de oude en door het arrest inmiddels niet meer relevante berekeningen (van ‘Akkermans’ uit 2011) uit de rechtbankprocedure. In ieder geval één pensioenfonds heeft na de beslaglegging de uitkering aan klager gestaakt. Verweerster heeft maandenlang ten onrechte de berekeningen van de pensioenfondsen bestreden zonder duidelijk te maken waarom die berekeningen onjuist zouden zijn.

3.4 Ad c) Verweerster heeft niet voldaan aan verzoeken van klager om de onterecht gelegde beslagen op te heffen. Na ontvangst van een nieuwe berekening van één van de pensioenfondsen bij brief van 20 september 2017 (welke berekening de eerdere berekening van 7 oktober 2015 met terugwerkende kracht heeft vervangen) heeft klager verweerster op 16 november 2017 wederom verzocht om het beslag op te heffen. Bij e-mail van 17 november 2017 heeft verweerster gemeld niet langer de advocaat van de wederpartij te zijn en dat de incasso rechtstreeks via de wederpartij loopt. Volgens de incasserende deurwaarder is verweerster echter de opdrachtgeefster. Verweerster heeft haar handen van het geschil afgetrokken terwijl zij weet dat het geschil niet is opgelost en klager nu niets kan beginnen tegen de deurwaarder en de beslaglegging. Verweerster heeft niet meer gereageerd na haar mail van 17 november 2017 en laat klager in de kou staan. Verweerster dwingt klager hiermee tot het starten van een nieuwe gerechtelijke procedure hetgeen voor klager financieel niet haalbaar is.

3.5 Ad d) Diverse brieven van verweerster uit 2016 bevatten onjuiste berekeningen. Klager heeft in zijn klachtbrief meerdere voorbeelden opgesomd. Verweerster kan niet rekenen en is in haar berekeningen voorbij gegaan aan het arrest van het gerechtshof en aan de berekeningen van de pensioenfondsen. Verweerster heeft enkele onjuistheden erkend maar pas nadat klager al meer kosten had gemaakt dan noodzakelijk zou zijn geweest.

3.6 Ad e) Verweerster heeft het beslag op grond van onjuiste berekeningen gehandhaafd. Per juli 2016 was klager een gering bedrag aan de wederpartij verschuldigd. Klager heeft daartegenover een claim gesteld op de wederpartij. Partijen waren hierover nog in gesprek maar verweerster heeft het beslag nog altijd niet opgeheven zodat klager nog steeds op zijn uitkering wordt gekort. Verweerster heeft hierdoor misbruik gemaakt van haar positie.

3.7 Ad f) Het onzorgvuldig handelen van verweerster (rommelen met cijfers, slecht lezen van het arrest en de berekeningen van de pensioenfondsen en het late reageren op de correspondentie van klager) heeft geleid tot een vertraging in de afwikkeling van de zaak en dit heeft weer tot hoge kosten voor klager geleid.

4 VERWEER

4.1 Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Na het arrest van 12 mei 2015 heeft klager niet laten weten aan het arrest te zullen voldoen. Ter zitting van de raad heeft verweerster nader toegelicht dat zij de advocaat van klager na de ontvangst van het arrest een e-mail heeft gestuurd en heeft gevraagd of klager bereid was om te betalen en of zij per omgaande een reactie mocht ontvangen. Volgens verweerster heeft zij hierop geen reactie ontvangen en heeft zij op 18 mei 2015 geconcludeerd dat er niet betaald ging worden. Daarna heeft verweerster beslag laten leggen.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Het exacte bedrag waarvoor beslag moest worden gelegd, kon verweerster niet berekenen en bleek ook niet uit het arrest. De bedragen waarom het zou gaan moesten nog worden berekend. Daarom heeft verweerster een globale berekening gemaakt op grond van de berekeningen van Akkermans uit de rechtbankprocedure. Verweerster wilde globaal weten of er al teveel of te weinig was voldaan. Volgens haar berekening had haar cliënte nog een bedrag tegoed van klager. Zolang de pensioenfondsen geen andere berekeningen aanleverden mocht verweerster uitgaan van de juistheid van haar globale berekening en heeft zij het beslag gehandhaafd.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 Een optimale behartiging van de belangen van haar cliënte maakte dat niet lichtzinnig moest worden omgegaan met de opheffing van de beslagen. De cliënte van verweerster was voor haar inkomen vooral afhankelijk van het pensioen van klager en daarnaast kon niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van klager en de berekeningen van de pensioenfondsen.

Ad klachtonderdeel d)

4.5 Verweerster betwist dat sprake is geweest van bewuste rekenkundige en andere fouten. Verweerster kan niet worden aangerekend dat zij de verschillen in de pensioenberekeningen niet steeds kan begrijpen. Pensioenen zijn een complexe zaak en de berekeningen worden zelfs bij de pensioenfondsen alleen door specialisten gemaakt. De opgave van de pensioenfondsen week behoorlijk af van de berekening uit de rechtbankprocedure waar verweerster vanuit was gegaan. Partijen verschilden van mening over de uitgangspunten. Verweerster kon niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de (op verzoek van klager opgestelde) berekeningen van de pensioenfondsen. Dit mede omdat één van de pensioenfondsen heeft geweigerd om door verweerster verzochte nadere informatie te verstrekken.

Ad klachtonderdeel e)

4.6 Verweerster betwist dat het leggen en handhaven van de beslagen ongeoorloofd was.

Ad klachtonderdeel f)

4.7 Verweerster betwist dat klager extra kosten heeft gemaakt door aan haar te wijten vertragingen in de afwikkeling. De communicatie met de cliënte van verweerster, een 70-jarige dame uit Spanje, is trager verlopen dan wanneer zij in Nederland had gewoond en over internet had beschikt. Dit valt verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten.

5 BEOORDELING

5.1 De raad constateert dat het een klacht over de advocaat van de wederpartij betreft. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 De raad stelt vast dat klager volgens het arrest van het gerechtshof gehouden was om - binnen één maand na betekening van het arrest - bij de pensioenfondsen informatie in te winnen over de aanspraken van de wederpartij en om (daarna) tot betaling over te gaan. Verweerster heeft gesteld dat klager niet bereid was om vrijwillig aan het arrest te voldoen. De raad heeft verweerster ter zitting gevraagd toe te lichten hoe zij tot deze conclusie is gekomen. Daarop heeft verweerster gesteld dat zij kort na de ontvangst van het arrest de advocaat van klager per e-mail heeft gevraagd of klager zou gaan betalen en dat zij, nadat een reactie uitbleef, geconcludeerd heeft dat klager hieraan geen gevolg zou geven. Verweerster heeft de bewuste e-mail niet overgelegd en het bestaan daarvan is door klager betwist. Dat verweerster deze e-mail daadwerkelijk heeft verstuurd kan de raad daarom niet vaststellen.

5.3 Zelfs als verweerster de e-mail heeft verstuurd, waarvan dus elk bewijs ontbreekt, dan geldt dat verweerster klager geen redelijke termijn heeft gegund om aan het arrest te voldoen door al na zes dagen na het arrest beslag te (laten) leggen. Het geld stond veilig bij de pensioenfondsen en niet gesteld of gebleken is dat er een gerechtvaardigde vrees was voor het weglekken daarvan. Daarbij komt nog dat verweerster klager niet heeft gerappelleerd na het uitblijven van een reactie op de vermeende e-mail. Dat had bij een dergelijke spoedige (en voor klager nadelige) beslaglegging wel voor de hand gelegen. Dat de wederpartij het geld nodig had voor haar levensonderhoud, zoals verweerster heeft gesteld, kan zo zijn, maar datzelfde gold voor klager. Daarmee is dit dus een onvoldoende rechtvaardiging voor genoemde handelwijze. Het te snel, en daarmee dus ontijdig, leggen van beslag na het arrest in samenhang bezien met de reeds liggende beslagen uit de procedure in eerste aanleg, heeft hier een escalerende werking gehad. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

5.4 Dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd – en dat er dus onvoldoende grond voor het beslag was – kan de raad niet vaststellen. Uit het klachtdossier blijkt dat partijen veelvuldig gediscussieerd hebben over de hoogte van de vorderingen over en weer, ook na het arrest van het gerechtshof en ook in deze klachtprocedure. Over de juistheid van de door partijen op deze punten ingenomen stellingen kan en zal de raad zich niet uitlaten. Dit is een civiele kwestie die (enkel) door de civiele rechter kan worden beantwoord. In zoverre is klachtonderdeel a ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) en e)

5.5 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen b) en e) gezamenlijk beoordeeld. De kern van deze klachtonderdelen komt er naar het oordeel van de raad op neer dat klager meent recht te hebben op een ander bedrag dan de wederpartij voorstaat. Zoals hiervoor bij de beoordeling van klachtonderdeel a) reeds uiteen is gezet, twisten partijen over de hoogte van de vorderingen over en weer. Zoals gezegd is het niet aan de raad om hierover een oordeel te vellen. Dat verweerster aldus van evident onjuiste bedragen is uitgegaan, kan de raad niet vaststellen. Datzelfde geldt voor de stelling van klager dat sprake is van een uiterst gering bedrag, waarvoor het beslag is gehandhaafd. De raad oordeelt klachtonderdelen b) en e) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 Dat verweerster ten onrechte niet heeft voldaan aan verzoeken van klager om de volgens klager ten onrechte gelegde beslagen op te heffen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom zij geen gehoor kon geven aan de verzoeken van klager (een optimale behartiging van de belangen van haar cliënte stond hieraan in de weg). Als advocaat van de wederpartij kwam verweerster op dit punt een ruime mate van vrijheid toe en niet kan worden gezegd dat verweerster, door het beslag te handhaven, de grenzen van deze vrijheid heeft overschreden. Dat verweerster na de beëindiging van de opdracht van haar cliënte geen actie meer heeft ondernomen op de verzoeken van klager om het beslag op te (laten) heffen, kan verweerster evenmin worden verweten. Na beëindiging van de opdracht is het immers niet meer aan verweerster om nog inspanningen te verrichten. Klager heeft weliswaar gesteld dat verweerster volgens de deurwaarder nog steeds opdrachtgeefster is maar verweerster heeft de juistheid van deze mededeling expliciet betwist. Aldus kan enkel nog worden gezegd dat klager zich tot de wederpartij dient te richten en dat verweerster daarin geen rol meer vervult. Klachtonderdeel c is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.7 Dat de brieven van verweerster vol met rekenkundige en andere fouten hebben gestaan, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Dat verweerster een enkele rekenkundige fout heeft gemaakt, is als zodanig niet tuchtrechtelijk laakbaar. Van moedwillig foutieve berekeningen is de raad niet gebleken. De raad oordeelt klachtonderdeel d ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.8 Dat verweerster de afwikkeling van het geschil tussen klager en de wederpartij moedwillig heeft vertraagd, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daartoe is onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd. De raad oordeelt klachtonderdeel f ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Nu de raad de klacht deels gegrond heeft verklaard, acht de raad de maatregel van waarschuwing hier passend en geboden. Daarbij heeft de raad laten meewegen dat het te voortvarende handelen van verweerster escalerend en kostenverhogend heeft gewerkt, hetgeen niet in het belang van partijen is geweest.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b) € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3 Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-695.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond voor zover betrekking hebbend op het ontijdig leggen van beslag;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 22 mei 2018