ECLI:NL:TADRARL:2017:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-149

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:91
Datum uitspraak: 03-05-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 17-149
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk voor zover klager stelt dat verweerder zijn cliënte (wederpartij van klager) niet goed heeft bijgestaan. Klager heeft geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Er bestaat geen verplichting om pleitaantekeningen voor de zitting met de wederpartij te delen. Van het bewust verstrekken van onjuiste informatie door verweerder is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 mei 2017

in de zaak 17-149

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 9 februari 2017 met kenmerk Zweers/Broeksema, 51/16/063, door de raad ontvangen op 10 februari 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure waarbij verweerder klager zijn (voormalige) echtgenote bijstaat.

1.2    Klager heeft op enig moment de rechter verzocht om cliënte van verweerder te verbieden dat zij hun minderjarige zoon, waarover zij beiden het gezag hebben, op een andere school zou inschrijven.

1.3    Eind augustus 2016 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder heeft aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd tijdens de zitting. Een kopie van deze aantekeningen is aan onder meer klager verstrekt. Klager werd ter zitting bijgestaan door een advocaat.

1.4    Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de zoon door zijn cliënte op een andere school was ingeschreven. De naam van de nieuwe school stond onjuist in de pleitaantekeningen vermeld. Dit is tijdens de zitting rechtgezet. De onjuiste naam is nadien in de beschikking van de rechtbank overgenomen.

1.5    Bij brief van 21 september 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.

a)    De pleitaantekeningen van verweerder zijn een onjuiste weergave van de mening van zijn cliënte. Zij heeft immers nadien – bij de mediator – aangegeven de pleitnota niet voorafgaand aan de zitting te hebben ontvangen en het niet eens te zijn met een aantal op de zitting door verweerder aangebrachte argumenten. Dit heeft geresulteerd in een belemmering van een juiste rechtsgang. Klager verwijst naar ‘Regel 1.2’.

b)    Door de pleitaantekeningen niet voorafgaand aan de zitting met zijn cliënte te delen heeft zijn cliënte de onjuistheid niet tijdig kunnen constateren. Verweerder heeft hiermee een misverstand doen ontstaan en daarmee is de rechtsgang belemmerd. Klager verwijst naar Gedragsregel 8.

c)    Verweerder heeft zich niet tijdig verzekerd van de kennelijke wil van zijn cliënte waardoor onjuistheden niet tijdig zijn aangepast. Door dit onzorgvuldig en onvolledig handelen heeft verweerder zich onttrokken aan het dragen van volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Klager verwijst naar Gedragsregel 9 lid 1. Ook dit heeft geresulteerd in een belemmering van een juiste rechtsgang.

d)    Verweerder heeft gewacht met het delen van de pleitaantekeningen tot op de zitting waar het verzoek van klager werd behandeld, terwijl het hem ruim voor die tijd bekend was dat zijn cliënte de zoon eigenmachtig op een andere school had geplaatst. Verweerder heeft zijn cliënte actief in staat gesteld om deze onrechtmatige handeling uit te voeren. Verweerder stelde klager ter zitting voor een fait acompli. Hierdoor heeft verweerder klager niet in staat gesteld om een zorgvuldige reactie op de pleitnota en de actie van zijn cliënte voor te bereiden. Klager verwijst naar Gedragsregel 14 lid 1. Voorts is klager pas op de zitting geïnformeerd over de school waarop de zoon was geplaatst. Dit is een structurele belemmering geweest van een juiste rechtsgang.

e)    Door het noemen van de onjuiste school heeft verweerder onjuiste feitelijke gegevens verschaft hetgeen in strijd is met Gedragsregel 30. Verweerder wist of kon weten dat deze informatie onjuist was. De onjuiste informatie is in het vonnis terechtgekomen. Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming deze onjuiste informatie meegenomen in haar advies. Hiermee is een juiste rechtsgang belemmerd. Door deze handelwijze heeft verweerder zich onnodig grievend uitgelaten jegens klager en de belangen van de minderjarige zoon onnodig en onevenredig geschaad.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Klager kan niet klagen omdat de door klager genoemde gedragsregels alleen de cliënt het recht geven om te klagen en niet derden zoals klager. Klager heeft geen persoonlijk belang.

3.2    Voor zover klager wel ontvankelijk is geldt – subsidiair – dat de klachtonderdelen ongegrond moeten worden verklaard. Er bestaat geen verplichting om pleitaantekeningen voorafgaand aan de zitting te delen met de wederpartij. De onjuiste benaming van de school is tijdens de zitting rechtgezet. Klager had de beschikking van de rechter – waarin de onjuiste naam is overgenomen – desgewenst met een herstelbeschikking kunnen herstellen.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop wordt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a) t/m c)

4.2    De klachtonderdelen a tot en met c lenen zich, gezien de onderlinge samenhang, voor gezamenlijke behandeling.

4.3    De voorzitter stelt vast dat de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Het klachtrecht van de Advocatenwet is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klager bij de hierboven genoemde klachtonderdelen geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager stelt immers dat verweerder zijn cliënte niet correct heeft bijgestaan. Indien en voor zover hiervan al sprake is, dan heeft te gelden dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld jegens klager. Klager staat immers buiten de (rechts)verhouding tussen verweerder en zijn cliënte. Naar het oordeel van de voorzitter kan klager, als wederpartij van de cliënte van verweerder, niet als belanghebbende worden beschouwd zodat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.4    Ter verdere toelichting geldt het volgende.

4.5    Klager baseert zijn eerste klachtonderdeel op “Regel 1.2” van de Gedragsregels. Gedragsregel 1.2 bestaat niet. Klager citeert blijkens zijn klachtbrief uit de toelichting op de gedragsregels, welk citaat betrekking heeft op de belangenbehartiging van (enkel) de cliënt. Als al juist zou zijn dat verweerder zijn cliënte niet (tijdig) op de hoogte heeft gebracht van de pleitaantekeningen en zij het met een aantal argumenten van verweerder niet eens was, hetgeen door verweerder overigens wordt betwist, dan is zij degene die zich daarover kan beklagen bij verweerder en niet klager. 

4.6    Ook Gedragsregel 8, die aanwijzingen bevat over het (vooraf) informeren van de cliënt, en Gedragsregel 9 lid 1, die ziet op het dragen van volledige verantwoordelijkheid voor de zaak, strekken ter bescherming van de cliënt van de advocaat. Als wederpartij heeft klager ook hier onvoldoende eigen belang. Klager kan zich daarop niet beroepen. Van een kennelijke onwil van de cliënte van verweerder in de zin van Gedragsregel 9 lid 1 is de voorzitter evenmin gebleken getuige ook haar e-mail van 25 oktober 2016.

Ad klachtonderdeel d)

4.7    Klager beroept zich op Gedragsregel 14 lid 1. Deze regel ziet op het tijdig verstrekken van stukken door de advocaat zodat de wederpartij de gelegenheid krijgt om gedegen te reageren. Als wederpartij heeft klager een persoonlijk belang bij Gedragsregel 14 en in zoverre is klager in klachtonderdeel d) ontvankelijk.

4.8    De klacht is echter kennelijk ongegrond. De klacht richt zich voornamelijk op de pleitaantekeningen van verweerder. Gedragsregel 14 vereist niet dat verweerder gehouden was deze aantekeningen eerder aan klager te verstrekken dan hij thans heeft gedaan, te weten voorafgaand aan zijn betoog ter zitting. Dat in de pleitaantekeningen een onjuiste schoolnaam was genoemd, doet daaraan niet af. Het gaat erom dat de aantekeningen tijdig zijn verstrekt. De voorzitter begrijpt dat het voor klager moeilijk te verkroppen is dat hij eerst ter zitting bekend werd met de omstandigheid dat zijn zoon van school was gewisseld, te meer nu het door klager aanhangig gemaakte geschil er juist op was gericht om dit te voorkomen. De vraag of het handelen van de cliënte van verweerder al dan niet rechtmatig is (geweest), is een civielrechtelijke vraag en kan binnen de kaders van het tuchtrecht niet worden beantwoord. Het is aan de civiele rechter om zich daarover uit te laten, voor zover dat nog niet is geschied.

4.9    Indien en voor zover klager meent dat hij niet of onvoldoende heeft kunnen reageren op de pleitaantekeningen van verweerder merkt de voorzitter nog op dat klager hiertoe onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd. Bovendien heeft klager zich ter zitting laten bijstaan door een advocaat die de belangen van klager voor ogen zal hebben gehad en daarnaar zal hebben gehandeld.   

4.10    Klager verwijt verweerder verder nog dat hij een actieve rol heeft gespeeld bij de schoolwisseling van zijn zoon en dat verweerder klager te laat heeft bericht over de (naam van de) nieuwe school. Hiertoe is onvoldoende concreet gesteld en met stukken onderbouwd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.

Ad klachtonderdeel e)

4.11    Ook in dit klachtonderdeel is klager ontvankelijk. Gedragsregel 30 dient immers misleiding van onder meer de wederpartij te voorkomen. Het is feitelijk juist dat verweerder een verkeerde schoolnaam in zijn pleitaantekeningen heeft genoemd. Deze onjuistheid is echter ter zitting en in aanwezigheid van (de advocaat van) klager rechtgezet. Dat nadien de rechter en kennelijk ook de Raad voor de Kinderbescherming de onjuiste schoolnaam hebben overgenomen in de beschikking en een advies is spijtig, doch dit kan verweerder uiteraard niet worden verweten. Voorop staat dat de onjuistheid ter zitting is hersteld.

4.12    Van bewust onjuiste informatie of van een (onherstelbaar) nadeel voor klager is niet gebleken. Dat zelfde geldt voor de stelling dat verweerder zich onnodig grievend zou hebben uitgelaten jegens klager en diens belangen en die van zijn zoon onevenredig zou hebben geschaad. Klager heeft hiertoe onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd.

4.13    De voorzitter oordeelt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen a t/m c, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk

-    klachtonderdeel d en e, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 3 mei 2017.

griffier    voorzitter