ECLI:NL:TADRARL:2017:87 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-106

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:87
Datum uitspraak: 05-04-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 17-106
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt een klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk ex 46g lid 1 onder a Aw wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Andere klachtonderdeel is kennelijk ongegrond, nu de voorzitter niet is gebleken dat verweerder niet alle relevante stukken uit het dossier aan klager ter beschikking heeft gesteld.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 april 2017

in de zaak 17-106

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 8 februari 2017 met kenmerk K 15/74, door de raad ontvangen op 9 februari 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2008 heeft klager een periode in voorarrest gezeten wegens de verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Blijkens het bevel tot verlenging van beperkingen van [....] 2008 zijn de beperkingen/maatregelen die op [....] 2008 zijn opgelegd (met uitzondering van media beperkingen) verlengd voor een periode van maximaal twee weken tot en met [....] 2008. Blijkens het bevel opheffingen beperkingen van [....] 2008 zijn de opgelegde beperkingen met ingang van [....] 2008 opgeheven. Uit het proces-verbaal terechtzitting van [....] 2008 blijkt dat de rechtbank het bevel voorlopige hechtenis op die datum heeft opgeheven.

1.2    Bij vonnis van de rechtbank [plaats] van [….] 2009 is klager vrij gesproken.

1.3    Bij verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van [....] 2009 heeft verweerder namens klager verzocht om vergoeding van de immateriële schade die hij ten gevolge van zijn onterechte ondergane inverzekeringstelling heeft geleden over de periode vanaf [....] 2008 waarbij klager in verzekering is gesteld en aansluitend zijn voorlopige hechtenis is bevolen, welke op [....] 2008 is opgeheven, waarbij voor klager vanaf [....] 2008 tot [....] 2008 beperkingen hebben gegolden.

1.4    Bij beschikking van [….] 2009 heeft de eenvoudige raadkamer van de rechtbank klager een forfaitair berekende vergoeding ten laste van de Staat toegekend van € 13.305,-. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de periode van ten onrechte ondergane voorarrest vanaf [....] 2008 tot opheffing op [....] 2008, waarbij rekening is gehouden met de opheffing van de beperkingen op [....] 2008.

1.5    Verweerder heeft het op zijn derdengeldenrekening ontvangen bedrag van € 13.305,- overgemaakt op de rekening van klager.

1.6    Per e-mail van 5 april 2015 heeft klager zich tot  verweerder gewend met een verzoek om uitleg van de bij beschikking van [....] 2009 mogelijk foutief door de rechtbank berekende bedragen. Verweerder heeft daarop telefonisch contact met verweerder gezocht, waarna hij op 7 april 2015 tevens per e-mail heeft gereageerd met een nadere uitleg van de door de rechtbank gemaakte berekening.

1.7    Per fax van 12 mei 2015 heeft mr. T. aan verweerder laten weten dat klager zich tot hem heeft gewend om de zaak omtrent het ex artikel 89 Sv ingediende verzoek tot schadevergoeding van verweerder over te nemen en hem verzocht het dossier toe te sturen. In zijn brief van 15 mei 2015 heeft verweerder aan mr. T. de kwestie uiteengezet en daarbij toegelicht dat de rechtbank de vergoeding wegens beperkingen terecht tot [....] 2008 heeft toegekend en heeft hem nadere stukken toegezonden. Verweerder heeft hierop niets meer vernomen van klager of mr. T.

1.8    Hangende de onderhavige klachtprocedure is klager ingegaan op het aanbod van verweerder om op 25 september 2015 bij hem op kantoor de stukken van het artikel 89 Sv dossier in te zien.

1.9    Bij brief van 23 juni 2015 (aangevuld bij brieven d.d. 7 juli 2015, 30 juli 2015, 5 november 2015, 7 mei 2016, 13 juli 2016 en 23 november 2016) heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tekort te schieten in zijn dienstverlening door in het verzoekschrift van [....] 2008 ex art.89 Sv niet de complete periode te vermelden waarvoor klager schadeloos gesteld moest worden, waardoor klager mogelijk te weinig schadevergoeding heeft ontvangen;

b)    klager niet de duidelijkheid te verschaffen over de juistheid van de berekening van de vergoeding in het vonnis van de rechtbank van [....] 2009.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Klager heeft voor zijn onterecht ondergane inverzekeringstelling in 2008 een forfaitaire en over de juiste periode berekende vergoeding ontvangen. Bij verweerder waren destijds in april 2009 geen bijzondere omstandigheden bekend op grond waarvan hij voor klager een andere vergoeding had kunnen vragen. Verweerder is in zijn verzoekschrift uitgegaan van een te lange periode van beperkingen tot [....] 2008, welke periode terecht, zo blijkt ook uit de overgelegde stukken, door de rechtbank is gecorrigeerd  naar [....] 2008. Hij heeft klager daarover naar behoren geïnformeerd.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Verweerder betwist dat hij heeft geweigerd om antwoord te geven op de e-mail van klager van 6 april 2015 met vragen over de eerdere berekening van de schadevergoeding door de rechtbank. Hij verwijst daartoe naar zijn e-mail van 7 april 2015 aan klager, alsmede naar zijn brief van 12 mei 2015 aan de toenmalige advocaat van klager, mr. T. Alle relevante dossierstukken waarover verweerder beschikte - tijdens de gevangenschap was hij nog niet de advocaat van klager - en die nodig waren om vast te stellen op welke vergoeding klager recht had en hoe de rechtbank dat heeft berekend, heeft hij aan klager en later aan mr. T. verstrekt. Op 25 september 2015 heeft hij klager bovendien op kantoor inzage gegeven in het dossier. Een kopie van de overboeking door verweerder van de schadevergoeding heeft hij aan klager toegezonden. Verweerder betwist dat sprake is van ontbrekende stukken die hij niet zou hebben afgegeven of dat hij stukken zou hebben vernietigd. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake geweest, aldus verweerder.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of de klager kan worden ontvangen in  zijn klacht.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht betrekking heeft op de schadevergoedingskwestie die speelde over de periode 2008-2009. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval eind 2009 aangevangen. De klacht is echter pas op 23 juni 2015 bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar.

4.4    Klager heeft echter aangevoerd dat hij pas na een gesprek met een kennis in april 2015 het vermoeden heeft gekregen dat de schadevergoeding door de rechtbank onjuist was berekend. Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klager op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet. Daartoe heeft klager onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd; deze enkele stelling is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat de voorzitter niet aannemelijk acht dat klager pas zes jaar na ontvangst van de hem in 2009 toegekende schadevergoeding de daaraan ten grondslag liggende berekening van de rechtbank gaat bestuderen. Het had op de weg van klager gelegen om dat binnen een redelijke termijn na ontvangst van de uitspraak en het op 10 augustus 2009 naar hem overgeboekte bedrag te doen en zich met vragen daarover richting verweerder te wenden. Daarvan is de voorzitter niets gebleken. Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter is niet komen vast te staan dat verweerder naar aanleiding van de e-mail van klager van 7 april 2015 en naar aanleiding van de fax van 12 mei 2015 van de toenmalige advocaat van klager aan hem geen inzage heeft gegeven in de relevante dossierstukken die hij nog in zijn bezit heeft. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat hij nooit gegevens van de Officier van Justitie heeft gehad met exacte data van het ten onrechte vastzitten van klager in 2008 waarbij hij zich afvraagt of dergelijke gegevens worden opgemaakt of aan de raadsman worden verschaft. In die periode van hechtenis was verweerder bovendien nog niet de advocaat van klager. Volgens verweerder zou klager die informatie destijds zelf hebben (kunnen) ontvangen, althans kan hij die informatie wellicht zelf nog bij het OM opvragen.

4.6    Op grond van vorenstaande omstandigheden is de voorzitter niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld jegens klager. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager in klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 april 2017.

griffier    voorzitter