ECLI:NL:TADRARL:2017:81 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-649

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:81
Datum uitspraak: 03-04-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 16-649
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geschil tussen advocaten over de opgave van de verhinderdata voor een kort geding.  Naar oordeel van de raad is de juistheid van de stelling niet komen vast te staan, nu klager dat niet schriftelijk kan aantonen. Geen sprake van schending van Gedragsregel 30. De raad wijst op de noodzaak van onderlinge welwillendheid tussen advocaat conform Gedragsregel 17. Gedragsregel 31 evenmin geschonden. Aanvraagformulier kort geding mocht eerst na inzending aan klager worden toegezonden. Ongelukkige bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 april 2017

in de zaak 16-649

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 september 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 juli 2016 met kenmerk 15-0299/TRC/DR, door de raad ontvangen op 13 juli 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De cliënt van klager en de cliënte van verweerder zijn verwikkeld in een civiel geschil.

2.2    Per e-mail van 14 september 2015, herhaald bij e-mail van 16 september 2015, heeft verweerder aan klager verzocht om voor de komende zes weken zijn verhinderdata aan hem kenbaar te maken in verband met een door verweerder namens zijn cliënte te entameren kort geding.

2.3    Per e-mail van 17 september 2015 heeft klager verweerder als volgt op de hoogte gesteld van de verhinderdata:

“Uw vraag over de verhinderdata in de komende zes weken beantwoord ik als volgt, waarbij ik uitga van de periode van heden tot en met vrijdag 30 oktober a.s.:

De heer [naam cliënt] is verhinderd tot en met maandag 26 oktober a.s.

Mijn eigen verhinderdata in de komende zes weken zijn de volgende: dinsdag 22 september, woensdag 23 september, vrijdag 25 september, maandag 28 september, dinsdag 29 september, vrijdag 2 oktober vanaf 15.00 uur, woensdag 7 oktober vanaf 16.00 uur, maandag 19 oktober tot en met maandag 26 oktober.” (afkorting-raad)

Per e-mail van 18 september 2015 om 9:39 uur heeft klager aan verweerder laten weten inmiddels ook op woensdag 30 september 2015 verhinderd te zijn.

2.4    Per e-mail van 18 september 2015 om 11.34 uur heeft verweerder aan klager gevraagd:

“Waarom splitst u de verhinderdata? Begrijp ik goed dat u samen met uw cliënt tot en met 26 oktober 2015 verhinderd bent? Graag ontvang ik uw bevestiging.”

2.5    In reactie hierop heeft klager diezelfde dag om 14:12 uur per e-mail gereageerd als volgt:

“Dat leest u goed. Aangezien cliënt tot en met 26 oktober a.s. verhinderd is betekent dit dat ik samen met cliënt tot en met 26 oktober verhinderd ben. Mijn eigen verhinderdata voor die tijd hebt u.”

2.6    Op 21 september 2015 is klager door de secretaresse van verweerder gebeld met een vraag over zijn BAR-nummer. Daarbij is tevens gesproken over verhinderdata.

2.7    Daarna, eveneens op 21 september 2015, heeft (de secretaresse van) verweerder per fax het aanvraagformulier kort geding aan de rechtbank toegezonden. Onder het kopje ‘verhinderdata van de gedaagde partij’ staat dat klager en zijn cliënt zijn verhinderd tot en met 30 oktober 2015. Onder het kopje ‘bijzonderheden/ motivering’ staat vermeld:

“Eiseres verzoekt de rechtbank de verh.data van [klager] buiten beschouwing te laten i.v.m. het spoedeisend belang van haar vordering. [Klager] stelt zich onredelijk op door geen ruimte open te laten in de komende zes weken.” (afkortingen-raad)

2.8    Naar aanleiding van het telefoongesprek met de griffie kort gedingen heeft klager per e-mail van 22 september 2015 aan verweerder laten weten dat na ontvangst van het aanvraagformulier kort geding bij de griffie onduidelijkheid bestond over de verhinderdata van de kant van klager en zijn cliënt, die door klager waren opgegeven tot en met 30 oktober 2015. Dit, terwijl verweerder wist dat klager en zijn cliënt van 27 tot en met 29 oktober niet verhinderd waren. Tevens laat klager aan verweerder weten dat hij aan de griffie heeft doorgegeven dat zijn cliënt er geen bezwaar tegen heeft dat het kort geding buiten zijn aanwezigheid zal plaatsvinden.

2.9    Op 23 september 2015 heeft de secretaresse van verweerder per e-mail aan klager het door de griffie ingevulde aanvraagformulier kort geding, met de daarin op 14 oktober 2015 bepaalde datum voor het kort geding, toegezonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    In het aanvraagformulier kort geding feitelijke onjuistheden over klager en zijn cliënt aan de griffie van de rechtbank te verstrekken, waardoor verweerder in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 30;

b)    uit die feitelijk onjuiste gegevens de conclusie te trekken dat klager zich onredelijk zou opstellen, dat ook aan de rechtbank te berichten, waardoor verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, en klager daarover pas achteraf te informeren. Daardoor heeft verweerder in strijd gehandeld met Gedragsregel 31.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Uit de e-mail van 17 september 2015 van klager leidde verweerder af dat klager en zijn cliënt tot en met 26 oktober 2015, dus vijf weken achtereenvolgend, verhinderd zouden zijn voor een te plannen kort geding. Voor de zekerheid heeft verweerder dit nog geverifieerd bij klager met zijn e-mail van 18 september 2015, hetgeen per kerende e-mail door klager werd bevestigd. Bij het telefonisch opvragen van het BAR-nummer van klager kreeg de secretaresse van verweerder op 21 september 2015 van klager tevens te horen dat klager tot en met 30 oktober 2015 verhinderd was. Verweerder heeft daarna zijn secretaresse geïnstrueerd om dat zo, conform deze opgave van klager, aan de griffie van de rechtbank door te geven op het aanvraagformulier kort geding.

4.2    Volgens verweerder deelde de griffie van de rechtbank daarna zijn mening dat klager zich met de door hem opgegeven verhinderdata onredelijk opstelde, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de griffie van de rechtbank op 22 september 2015 telefonisch aan klager heeft gevraagd om meer ruimte te maken in zijn agenda. Na overleg met klager is het kort geding daarna op 14 oktober 2015 gepland.

4.3    Direct na ontvangst van de datumbepaling door de griffie van de rechtbank heeft verweerder, zoals te doen gebruikelijk, op 23 september 2015 een kopie van het aanvraagformulier toegezonden.

4.4    Verweerder betwist dan ook dat sprake was van een mededeling door hem van feitelijke onjuistheden over klager aan de griffie van de rechtbank en betwist tevens dat hij zich daarbij onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerder heeft niet in strijd met Gedragsregels 30 of 31 gehandeld, zodat voor een tuchtrechtelijk verwijt geen plaats is.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    In dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder zich had moeten onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren (vgl Gedragsregel 30). Volgens klager wist verweerder dat de verhinderdata van klager en zijn cliënt niet over een aaneengesloten periode tot en met 30 oktober 2015 liepen. Tijdens het telefoongesprek op 21 september 2015 met de secretaresse van verweerder heeft klager alleen 30 oktober als extra verhindering doorgegeven, náást de eerder door hem opgegeven verhinderingen. Dat betekende dat zijn cliënt en hij nog wel beschikbaar waren voor een kort geding tussen 27 tot en met 29 oktober 2015. Ter zitting heeft klager toegelicht dat hij juist vanwege de hoeveelheid verhinderingen van zijn cliënt de verhinderdata van hemzelf en zijn cliënt bewust heeft gesplitst, zodat zo nodig een eerdere datum voor het kort geding kon worden geprikt waarbij klager namens zijn cliënt aanwezig zou zijn. Verweerder had dat ook kunnen begrijpen, aldus klager.

5.3    De juistheid van de stelling van klager dat hij telefonisch aan de secretaresse van verweerder heeft doorgegeven dat hij tevens op 30 oktober 2015 zou zijn verhinderd en niet tot en met 30 oktober 2015 is, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Naar het oordeel van de raad had het op de weg van klager gelegen om ook deze extra verhindering schriftelijk vast te leggen richting verweerder, zoals hij daarvoor ook steeds heeft gedaan. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, zodat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

5.4    Ten overvloede merkt de raad het volgende op. Na ontvangst van het aanvraagformulier kort geding heeft de griffie van de rechtbank telefonisch contact opgenomen met klager over de verhinderingen aan zijn zijde. Nadat klager zijn kant van het verhaal heeft kunnen toelichten, is vervolgens in overleg met de griffiemedewerker een datum voor het kort geding bepaald op 14 oktober 2015, waarbij klager zonder zijn cliënt aanwezig zou zijn. Daarmee is het ontstane probleem ten aanzien van de verhinderdata opgelost. Gelet op het bepaalde in Gedragsregel 17, waarin is neergelegd dat advocaten in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, had het klager en verweerder gesierd indien zij het misverstand dat kennelijk over de verhinderdata is ontstaan, in goed overleg hadden uitgesproken en onderling hadden opgelost.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Naar het oordeel van de raad is niet klachtwaardig dat verweerder eerst ná ontvangst van het door de griffie van de rechtbank ingevulde formulier kort geding dat formulier in kopie aan klager heeft gestuurd. Verweerder heeft hierbij gehandeld als te doen gebruikelijk bij datumbepaling voor een kort geding. 

5.6    Klager verwijt verweerder tevens dat hij zich in voornoemd formulier onnodig grievend over hem heeft uitgelaten door daarin de tekst op te nemen dat klager zich onredelijk op zou stellen door wat betreft diens verhinderingen geen ruimte open te laten in de komende zes weken. De raad is van oordeel dat de door verweerder gebruikte bewoordingen niet gelukkig gekozen zijn, maar dat dit, mede gelet op hetgeen over klachtonderdeel a) is overwogen, niet dusdanig ernstig is dat daardoor sprake is van onnodig grievende uitlatingen van verweerder over klager. Op grond hiervan oordeelt de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H.H. Tan, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.

Griffier    Voorzitter