ECLI:NL:TADRARL:2017:72 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1167

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:72
Datum uitspraak: 13-03-2017
Datum publicatie: 29-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1167
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: KLacht tegen (voormalig) deken kennelijk ongegrond. Deken behoefde tijdens bemiddelingsgesprek tussen klaagster en haar advocaat geen aanwijzingen te geven over de aanpak van de zaak en de inhoud van de dagvaarding. Dat tijdens bemiddelingsgesprek ook andere punten zijn besproken dan door klaagster in haar verzoek naar voren zijn gebracht, is niet relevant. Deken niet over de grenzen van zijn beleidsvrijheid gegaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 maart 2017

in de zaak 16-1167

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

mr. [M]

in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement [naam]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 december 2016 met kenmerk K 15/DH01, door de raad ontvangen op 15 december 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is in 2006 gescheiden van de heer G. Nadien zijn klaagster en haar ex-echtgenoot verwikkeld geraakt in verschillende procedures, waaronder over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

1.2    Klaagster werd vanaf mei 2009 bijgestaan door mr. K.

1.3    Een van de punten waarop de boedelverdeling spaak liep, was de vraag of de erfenis van de moeder van klaagster al dan niet tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoorde. Klaagster heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat dit niet het geval was in verband met een uitsluitingsclausule.

1.4    Door mr. K. is op enig moment een concept boedelverdelingsdagvaarding opgesteld. Daarin was onder meer opgenomen het verweer van de ex-echtgenoot, namelijk dat de erfenis van de moeder van klaagster wel onderdeel uitmaakte van de te verdelen huwelijksgemeenschap.

1.5    Tussen klaagster en mr. K. ontstond vervolgens onenigheid over het al dan niet opnemen van voornoemde passage in de dagvaarding.

1.6    Bij e-mailberichten van 19 en 29 augustus 2013 heeft klaagster verweerder, destijds deken van het arrondissement [naam], verzocht om te bemiddelen vanwege de tussen haar en mr. K. gerezen discussie.

1.7    Op 29 november 2013 heeft bij verweerder een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Bij brief van 5 december 2013 heeft verweerder de tussen partijen gemaakte afspraken als volgt bevestigd:

“(…)

Naar aanleiding van het bemiddelingsgesprek (…) bevestig ik hierbij de tussen u beiden gemaakte afspraken.

[Mr. K.] heeft te kennen gegeven slechts bereid te zijn [klaagster] bij te staan in de boedelscheiding onder de navolgende voorwaarden:

1.    [Klaagster] is bereid tot overleg met [mr. K.] over de betaling van de door [mr. K.] verrichte en nog te verrichten werkzaamheden, in dier voege dat de tot nu toe verrichte werkzaamheden en eventueel nog openstaande declaraties zullen worden betaald en [klaagster] een voorschot zal betalen voor nog te verrichten werkzaamheden en verschuldigde griffierechten. Indien beiden hierover geen overeenstemming kunnen bereiken zal [mr. K.] zich uit de zaak terugtrekken.

2.    Indien [klaagster] en [mr. K] overeenstemming bereiken over het hiervoor onder 1 vermelde zal [mr. K.] contact opnemen met [de advocaat van de ex-echtgenoot] om te bezien of partijen een minnelijke regeling aangaande scheiding en deling kunnen treffen.

3.    Indien een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort zal [mr. K.] namens [klaagster] een dagvaarding betreffende de scheiding en deling doen uitgaan conform een reeds gereedliggend concept, eventueel aangevuld met een onderdeel betreffende de nalatenschap van de ouders van [de ex-echtgenoot].

4.    [Klaagster] dient laatdunkende en/of grievende bejegening van [mr. K.] met onmiddellijke ingang te staken c.q. achternwegen te laten, bij gebreke waarvan [mr. K.] zijn bijstand aan [klaagster] zal staken.

Zonder andersluidend bericht binnen 7 dagen na heden, ga ik er vanuit dat het voorgaande de gemaakte afspraken juist weergeeft.”

1.8    Klaagster heeft op dezelfde dag per e-mail laten weten zich niet in de geschetste afspraken te herkennen.

1.9    Bij e-mailbericht van 21 januari 2014 heeft klaagster de aan mr. K. verstrekte opdracht ingetrokken.

1.10    Bij brief van 6 september 2015 heeft klaagster een klacht ingediend bij het Hof van Discipline over verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Bij beslissing van 18 september 2015 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken in het arrondissement Gelderland.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.

a.    Verweerder heeft nagelaten om mr. K. aanwijzingen te geven over de wijze waarop hij om diende te gaan met de claim van de wederpartij op de erfenis van de moeder van klaagster.

Verweerder had mr. K. er op moeten wijzen dat mr. K. klaagster niet kon dwingen om de erfenis in de procedure in te brengen. Aan de erfenis is een uitsluitingsclausule verbonden en hiertegen stond voor de wederpartij geen rechtsmiddel open. Alleen als klaagster zelf dit onderwerp in de procedure zou brengen, zou de erfenis onderdeel uit gaan maken van de procedure bij de rechter, met alle voor klaagster nadelige risico’s van dien.

b.    Verweerder heeft gesuggereerd dat er betalingsproblemen waren. Er stonden geen declaraties open. Bovendien waren de declaraties geen onderwerp van het bemiddelingsverzoek van klaagster.

c.    Verweerder heeft onrechtmatig gehandeld door onaanvaardbare druk uit te oefenen op klaagster om tot een minnelijke oplossing te komen met mr. K. over de kosten en de inhoud van de dagvaarding. Verweerder nam mr. K. hierbij in bescherming en gaf hem een carte blanche om zijn gang te gaan en betalingen door klaagster af te dwingen, bij gebreke waarvan hij zich kon onttrekken. Verweerder heeft de belangen van klaagster hiermee doelbewust geschaad.

d.    Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat klaagster mr. K. laatdunkend en grievend heeft bejegend en dat zij dit gedrag diende te staken. Gelet op de situatie was de kwalificatie ‘lamzak’ op zijn plaats.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Verweerder betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft. Het behoort niet tot de taak of de bevoegdheid van de deken om een advocaat aanwijzingen te geven over de wijze waarop hij de belangen van een cliënt juridisch inhoudelijk dient te behartigen. Dit is de verantwoordelijkheid van de advocaat zelf. Om die reden heeft verweerder zich niet uitgelaten over de inhoud van de dagvaarding van klaagster en was het ook niet zijn taak om dit te doen. Dat geldt ook voor de vraag of de erfenis van de moeder van klaagster in de dagvaarding diende te worden opgenomen. Verweerder heeft mr. K. hierover niet geadviseerd.

3.3    In de bewuste brief is enkel bevestigd dat klaagster bereid was tot overleg met mr. K. over betaling van diens werkzaamheden. Verweerder betwist onaanvaardbare druk te hebben uitgeoefend op klaagster. Het door klaagster gebruikte woord ‘lamzak’ rechtvaardigt de passage over laatdunkend en/of grievend gedrag. Zelfs als hier anders over wordt gedacht, levert dit nog geen tuchtrechtelijk verwijt op.

3.4    Verweerder verzet zich tegen het door klaagster opgestelde en overgelegde transcript van de geluidsopname van het bemiddelingsgesprek van 29 november 2013. Klaagster heeft geen toestemming gevraagd en gekregen voor de opname. Verweerder betwist de juistheid van de inhoud van het transcript bij gebreke aan controlemogelijkheden.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken.

4.2    Uitgangspunt is volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het advocatentuchtrecht blijft gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt.

4.3    De aard en functie van deken brengt met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken aan een bemiddelingstraject uitvoering geeft en het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of zich zodanig heeft misdragen of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdelen a)

4.4    Anders dan klaagster stelt is een deken niet bevoegd om een advocaat aanwijzingen te geven over de aanpak of de strategie van een zaak. Een advocaat draagt immers volledige (eigen) verantwoording voor de wijze waarop hij een zaak juridisch inhoudelijk insteekt. Voor verweerder was op dit punt dus geen taak weggelegd.

4.5    Ook betreft dit niet een klacht over het werk van de eigen advocaat. De door mr. K. voorgestane strategie vormt daarom geen onderdeel van de onderhavige klachtbeoordeling. Dat kan alleen anders zijn als de gekozen strategie evident niet mogelijk, niet juist of niet terecht zou zijn en verweerder dit had moeten beseffen. Daarvan is de voorzitter niets gebleken.

4.6    Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat de wet voorschrijft dat de eisende partij het aangevoerde verweer van de wederpartij dient op te nemen in de dagvaarding (artikel 111 lid 3 Rv) en dat het klaagster vrijstond een tuchtklacht in te dienen tegen mr. K., ook als de deken niet bereid was tot (nader) onderzoek.

4.7    De voorzitter oordeelt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.8    Bij een verzoek tot bemiddeling vanwege een discussie met de eigen advocaat is het de taak van de deken om zo mogelijk de communicatie weer op gang te brengen. Daarbij staat het de deken vrij te proberen afspraken te maken tussen de cliënt en de advocaat en die afspraken vast te leggen.

4.9    Verweerder heeft hetgeen bij hem op kantoor besproken is per brief bevestigd, waaronder dat klaagster bereid was tot overleg met mr. K. over betaling van diens declaraties. Dat het bemiddelingsverzoek van klaagster niet zag op de declaraties van haar advocaat, oordeelt de voorzitter niet relevant. Relevant is dat dit kennelijk onderwerp van gesprek is geweest. Klaagster heeft weliswaar meteen na ontvangst van de brief van verweerder aangegeven zich niet in de geschetste afspraken te herkennen, maar uit het klachtdossier is de voorzitter niet gebleken wat haar concrete bezwaren waren behoudens de summiere opmerking dat zij aangegeven had bedenktijd nodig te hebben.

4.10    Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de voorzitter suggereert de bewuste schriftelijke passage niet dat sprake was van betalingsproblemen. Enkel de bereidheid tot overleg over betalingen aan mr. K. is door verweerder schriftelijk bevestigd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.11    Dat verweerder onaanvaardbare druk op klaagster heeft uitgeoefend en daarmee doelbewust de belangen van klaagster heeft geschaad, kan de voorzitter niet vaststellen. Klaagster heeft hiertoe onvoldoende gesteld en onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder (een te ver gaande) bemoeienis met de inhoud van de dagvaarding of de te volgen stappen heeft gehad, dan wel dat hij betalingen door klaagster heeft afgedwongen. De voorzitter merkt daarbij nog op dat het elke advocaat vrijstaat om zich aan een zaak te onttrekken bij niet betaling van diens declaraties. Ook dit klachtonderdeel oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.12    De voorzitter oordeelt dat verweerder niet buiten de grenzen van zijn beleidsvrijheid is gegaan door de door klaagster gebruikte term ‘lamzak’ als laatdunkend en/of grievend aan te merken en klaagster te verzoeken hiermee te stoppen. Daartoe is door klaagster onvoldoende gesteld. Mitsdien oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

4.13    Voor het overige is nog van belang dat klaagster stukken heeft overgelegd die haar ex-echtgenoot en andere advocaten betreffen. Wat daarvan ook zij, enkel het handelen van verweerder staat hier centraal. Klaagster heeft niet of onvoldoende toegelicht dat en waarom deze stukken de klacht jegens verweerder onderbouwen, reden waarom de voorzitter deze stukken buiten beschouwing laat. Datzelfde geldt voor het door klaagster opgestelde en overgelegde transcript van de heimelijk gemaakte geluidsopname van het gesprek bij verweerder.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 13 maart 2017.

griffier    voorzitter