ECLI:NL:TADRARL:2017:237 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-856 17-857

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:237
Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 10-09-2018
Zaaknummer(s):
  • 17-856
  • 17-857
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk bij gebreke van een toereikend (rechtstreeks) belang bij de klacht. Dat hij op geheel vrijwillige basis klaagster helft, die als wederpartij van verweerder wel een klachtrecht heeft, is onvoldoende om daaruit een afgeleid klachtrecht voor klager te construeren jegens verweerder. De klacht van klaagster oordeelt de voorzitter in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, niet overschreden.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 december 2017

in de zaken 17-856 en 17-857

naar aanleiding van de klachten van:

klager (17-856)

en

klaagster(17-857)

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 10 oktober 2017 met kenmerken 17-0162/MV (klachtzaak 17-856) en 17-0138/MV (klachtzaak 17-857), door de raad ontvangen op 10 oktober 2017 (digitaal), en van de op de daarbij gevoegde inventarislijsten vermelde stukken.

1    FEITEN

In beide klachtzaken:

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is met de heer T verwikkeld in een huurgeschil. In die kwestie zijn verschillende (kort geding) procedures gevoerd. Daarbij werd klaagster vanaf een zeker moment bijgestaan door haar advocaat, mr. V. Verweerder behartigde in die procedures de belangen van de heer T.

1.2    Klager is een vroegere zakenrelatie van de overleden echtgenoot van klaagster en bekend met klaagster.

1.3    Bij vonnis in kort geding van 6 april 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, klaagster bevolen om - kort weergegeven - de heer T binnen 24 uur na betekening van het vonnis onbeperkt en onvoorwaardelijke toegang te verlenen tot het gehuurde deel van de woning van klaagster onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per dag dat klaagster daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-, alsmede klaagster veroordeeld tot een voorschot op de schadevergoeding en haar in de proceskosten veroordeeld.

1.4    Bij vonnis van 12 april 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, onder meer klaagster verboden om het door de heer T gehuurde zonder zijn toestemming vooraf te betreden, behoudens in geval sprake is van calamiteiten waardoor onmiddellijke toegang tot de gemeenschappelijke voorzieningen voor klaagster geboden is en waarbij voorafgaande toestemming niet kan worden verkregen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per overtreding met een maximum van € 5.000,-.

1.5    Op 13 april 2017 is het vonnis van 12 april 2017 op verzoek van de heer T door de deurwaarder aan klaagster betekend en is aan haar bevel gedaan om onmiddellijk aan het vonnis te voldoen.

1.6    Op 24 april 2017 is op verzoek van de heer T door de deurwaarder aan klaagster bevel gedaan om binnen twee dagen de inmiddels twee verbeurde dwangsommen van in totaal € 1.000,- te voldoen wegens geconstateerde overtredingen door klaagster van het vonnis van 12 april 2017.

1.7    Op 1 mei 2017 is door de deurwaarder namens de heer T beslag op haar bankrekeningen bij de Rabobank gelegd.

1.8    Per e-mail van 2 mei 2017 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder laten weten dat klaagster bestrijdt dat zij dwangsommen heeft verbeurd, dat executie daarvan derhalve onrechtmatig is en tevens dat de heer T, verweerder en de deurwaarder aansprakelijk worden gesteld bij beslaglegging en een executiekortgeding zal worden gestart. Diezelfde dag is daarover meermaals gecorrespondeerd tussen de advocaten.

1.9    In zijn e-mail van 3 mei 2017 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster de data van de vermeende overtredingen door klaagster van het vonnis van 12 april 2017 opgesomd en ter onderbouwing van de verbeurde dwangsommen videobeelden van de heer T. van de overtredingen digitaal toegezonden. Tevens heeft verweerder aangekondigd dat hij de deurwaarder zal instrueren om wegens nieuw geconstateerde overtredingen nog viermaal verbeurde dwangsommen zal laten innen. 

1.10    Bij brief van 6 mei 2017, aangevuld bij brief van 18 mei 2017, heeft klager namens zichzelf en namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.11    Bij vonnis in (executie) kort geding van 15 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter onder meer op basis van de ter terechtzitting getoonde filmbeelden geoordeeld dat klaagster zeven maal een dwangsom heeft verbeurd en dat de heer T op goede grond is overgegaan tot executie van het vonnis van 12 april 2017. De vordering van klaagster tot opheffing van het executoriale derdenbeslag zijn afgewezen.

2    KLACHT

In beide klachtzaken:

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een minnelijke oplossing van het geschil af te wijzen;

b)    met zijn hele doen en laten de gezondheidstoestand van zijn wederpartij, klaagster, ernstig in gevaar te brengen;

c)    de feiten incompleet en tendentieus voor te spiegelen;

d)    eenzijdig het vonnis en de overwegingen te interpreteren, waardoor hij althans zijn cliënt vooralsnog weigeren een sleutel aan klaagster beschikbaar te stellen ondanks de betreffende aanwijzing daartoe door de rechter;

e)    nodeloos bezig te zijn met pesterijen en terreur, onder meer door snelle betekening van het vonnis gevolgd door diverse beslagleggingen en het verzamelen van videobeelden. Verweerder heeft gedragsregel 19 geschonden doordat klaagster geen redelijke termijn voor beraad heeft gekregen door de snelle beslaglegging;

f)    niet mee te willen werken aan een oplossing van het geschil, onder meer door correspondentie van de advocaat van klaagster van 25 april en 2 mei 2017 met betwisting van de dwangsommen te negeren en desondanks beslag te laten leggen op 1 mei 2017.

g)    een respectloze houding te etaleren tegenover klaagster, een bejaarde vrouw;

h)    in februari 2016 rechtstreeks telefonisch contact op te nemen met klaagster voorafgaande aan het kort geding, hetgeen zij heeft ervaren als intimiderend en bedreigend en hetgeen niet is toegestaan op grond van gedragsregel 18.

3    VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

In klachtzaak 17-856:

3.1    Volgens verweerder heeft klager geen zelfstandig belang bij het indienen van de klacht, zodat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3.2    Voor zover klager wordt ontvangen in zijn klacht, voert verweerder het volgende verweer in beide zaken.

In beide klachtzaken:

Ad klachtonderdelen a) en f)

3.3    Verweerder betwist niet te hebben willen meewerken aan een regeling in der minne met klaagster en stelt dat hij meermaals vergeefs heeft getracht om het geschil buiten rechte op te lossen tussen partijen. Op 18 maart 2016 heeft hij een eerste bespreking met zijn cliënt gehad. De heer T liet toen weten dat hij een brief gedateerd 25 januari 2016 van klaagster had ontvangen waarin zij de huurovereenkomst met hem per 8 februari 2016 had opgezegd. Om een gerechtelijke procedure te voorkomen en een regeling te bereiken heeft verweerder al meteen tijdens die bespreking, in bijzijn van zijn cliënt, telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster gaf evenwel aan niet mee te werken aan een minnelijke regeling. Op 18 maart 2016 heeft verweerder aan klaagster een sommatiebrief gestuurd, waarna op 22 maart 2016 de advocaat van klaagster zich voor het eerst aandiende. Ook met haar advocaat bleek een regeling in der minne niet te bereiken, evenmin tijdens de daarop gevolgde procedures.

Ad klachtonderdeel b)

3.4    Verweerder is er niet mee bekend dat de gezondheid van klaagster te wensen overlaat en evenmin op welke wijze hij met zijn handelen haar gezondheid in gevaar zou hebben gebracht.

Ad klachtonderdeel c)

3.5    Verweerder stelt dat hem niet duidelijk is welke feiten niet volledig en/of tendentieus door hem zouden zijn voorgespiegeld.

Ad klachtonderdeel d)

3.6    Als partijdig advocaat dient verweerder zijn cliënt in diens belang te adviseren en aan zijn cliënt uitleg te geven over de inhoud van een uitspraak. Zo heeft verweerder ook het vonnis van 12 april 2017 aan zijn cliënt toegelicht. Het is daarop de keuze van zijn cliënt geweest om de sleutel (vooralsnog) niet aan klaagster af te geven. Dat kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Ad klachtonderdeel e)

3.7    Verweerder betwist dat sprake is van (nodeloze) pesterijen en terreur door hem jegens klaagster. Zijn cliënt had recht en belang bij onmiddellijke betekening van het vonnis van 12 april 2017, waarin immers aan klaagster een verbod is opgelegd om zonder vooraf gegeven toestemming de door zijn cliënt gehuurde ruimtes te betreden, op straffe van een dwangsom. Na betekening van het vonnis heeft klaagster, zo heeft zijn cliënt dat gefilmd, het opgelegde verbod meermaals overtreden. Aanvankelijk heeft klaagster tweemaal de dwangsommen verbeurd, waarvoor op 1 mei 2017 nadere executiemaatregelen zijn getroffen. In de daaropvolgende correspondentie van begin mei met de advocaat van klaagster heeft hij klaagster juist in de gelegenheid heeft gesteld om de onjuistheid van het standpunt van zijn cliënt dat de dwangsommen door overtreding van klaagster waren verbeurd, te betwisten. Daarbij heeft verweerder ook de videobeelden van zijn cliënt aan de advocaat van klaagster gestuurd waarop de overtredingen door klaagster te zien waren. Volgens verweerder heeft de advocaat van klaagster daarop slechts gereageerd met een blote betwisting van de overtredingen. In het belang van zijn cliënt diende verweerder de executiemaatregelen dan ook voort te zetten, zonder daarbij de belangen van klaagster om die executiemaatregelen te voorkomen te hebben genegeerd. Dat verweerder namens zijn cliënt tot executie van de dwangsommen is overgegaan, wordt bevestigd door het vonnis van 15 juni 2017 waarin is  overwogen dat klaagster zeven keer het verbod heeft overtreden en dwangsommen heeft verbeurd.

Ad klachtonderdeel g)

3.8    Verweerder ontkent dat hij klaagster op enig moment respectloos heeft behandeld.

Ad klachtonderdeel h)

3.9    Op 18 maart 2016 heeft verweerder telefonisch contact met klaagster opgenomen. Dat was op een moment dat klaagster nog niet kenbaar had gemaakt dat zij werd vertegenwoordigd door een advocaat. Eerst op 22 maart 2016 heeft verweerder van haar advocaat, mr. V. een brief ontvangen. Daarna heeft verweerder alleen nog contact gehad met mr. V; niet meer met klaagster. Van een tuchtrechtelijk verwijt is dan ook geen sprake, aldus verweerder.

4    BEOORDELING

In klachtzaak 17-856:

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder in deze klachtzaak van klager is dat klager geen zelfstandig belang heeft bij het indienen van een klacht tegen verweerder. Klager stelt daarentegen dat hij rechtstreeks in zijn belang is geschaad omdat hij door het klachtwaardig handelen van verweerder werkzaamheden moet verrichten voor klaagster die voorkomen hadden kunnen worden en die hij, gezien de aard van zijn relatie met klaagster, niet bij haar in rekening kan brengen. Door toedoen van verweerder is klager in een situatie terechtgekomen van het verlenen aan haar van een soort van onbetaald maatschappelijk werk.

4.2    De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor eenieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager geen toereikend (rechtstreeks) belang bij deze klacht, ook niet een immaterieel belang. Dat hij op geheel vrijwillige basis klaagster helpt, die als wederpartij van verweerder wel een klachtrecht heeft, is onvoldoende om een daaruit een afgeleid klachtrecht voor klager te construeren jegens verweerder.

4.4    Op grond van het vorenstaande zal klager dan ook op grond van het bepaalde in artikel 46j lid 1 sub b van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht jegens verweerder. Aan verdere beoordeling van de klachtonderdelen van klager komt de voorzitter dan ook niet meer toe.

In klachtzaak 17-857:

4.5    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf per klachtonderdeel beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en f)

4.6    De juistheid van het verwijten dat verweerder minnelijke oplossingen heeft afgewezen en niet bereid was om aan een oplossing van het geschil mee te werken namens zijn cliënt is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Nu een feitelijke grondslag aan deze verwijten ontbreekt, dienen klachtonderdelen a) en f) kennelijk ongegrond te worden verklaard.

Ad klachtonderdelen b) en g)

4.7    De verwijten dat verweerder door zijn handelwijze de gezondheidstoestand van klaagster in gevaar heeft gebracht en zich respectloos jegens haar heeft gedragen, zijn onvoldoende concreet onderbouwd door klaagster. Nu een voldoende feitelijke grondslag aan deze klachtonderdelen ontbreekt, worden ook klachtonderdelen b) en g) kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.9    Het verwijt dat verweerder de feiten incompleet en tendentieus voorspiegelt is door klaagster onvoldoende concreet onderbouwd. Daar komt bij dat het verweerder vrij stond om, zoals hiervoor is overwogen onder 4.8, af te gaan op de informatie zoals hij die van zijn cliënt heeft gekregen. Van een uitzonderingssituatie is de voorzitter niets gebleken. Nu een voldoende feitelijke grondslag ontbreekt aan dit verwijt, wordt klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.10    De voorzitter is van oordeel dat dit verwijt van klaagster faalt. Als belangenbehartiger diende verweerder zijn cliënt te informeren over de inhoud van het vonnis van 12 april 2017. Daarbij stond het hem vrij om als partijdige belangenbehartiger zijn cliënt te adviseren over al dan niet afgeven van de sleutel aan klaagster. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder daarbij de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden, temeer daar het de keuze van de cliënt is geweest om de sleutel niet aan klaagster af te geven. Daarvan treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt. Op grond hiervan zal ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

4.11    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Volgens verweerder was het in het belang van zijn cliënt noodzakelijk om het vonnis van 12 april 2017 snel aan klaagster te betekenen in verband met het daarin aan klaagster opgelegde gebod met opgelegde dwangsom. Verweerder heeft in zijn verweer uitvoerig toegelicht welke rechtsmaatregelen hij daarna heeft genomen jegens klaagster en dat hij de advocaat van klaagster in de gelegenheid heeft gesteld om executiemaatregelen te voorkomen. Dit blijkt ook genoegzaam uit het klachtdossier, zodat van enig klachtwaardig handelen van verweerder jegens klaagster in deze niet is gebleken. Klachtonderdeel e) zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel h)

4.12    Verweerder heeft in zijn verweer toegelicht dat hij, voordat hem bekend was geworden dat klaagster bijstand kreeg van een advocaat, rechtstreeks telefonisch contact met haar mocht opnemen en heeft betwist dat hij klaagster in dat gesprek heeft geïntimideerd of bedreigd.  Gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder is de juistheid en daarmee de gegrondheid van dit verwijt van klaagster niet komen vast te staan. Nu een voldoende feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, dient ook klachtonderdeel h) kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

in klachtzaak 17-856:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

in klachtzaak 17-857:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 december 2017.

griffier                             voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2017