ECLI:NL:TADRARL:2017:228 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-553

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:228
Datum uitspraak: 09-10-2017
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 17-553
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt de klacht over de kwaliteit van de dienstverlening als kennelijk ongegrond. Verweerster heeft herhaaldelijk en duidelijk toegelicht waarom zij in hoger beroep niet zou grieven tegen door de kantonrechter vastgestelde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, waarover klaagster een eigen standpunt innam. Verweerster heeft klaagster meermaals en op verschillende momenten geadviseerd om dan een andere advocaat in te schakelen. Klaagster heeft ervoor gekozen om bij verweerster te blijven.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 oktober 2017

in de zaak 17-553

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 18 juli 2017 met kenmerk 2017 KNN013, door de raad ontvangen op 19 juli 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De zoon van klaagster heeft medio augustus 2011 een auto ingeruild bij een garagebedrijf. Op 10 augustus 2011 heeft klaagster deze auto samen met haar echtgenoot bij het garagebedrijf opgehaald. Het kenteken van die auto is op naam van klaagster gezet. Ook is toen een BMW van haar zoon op naam van klaagster gezet.

1.2    De factuur van het garagebedrijf van 16 augustus 2011 van € 3.950,- is onbetaald gebleven, waarna het garagebedrijf klaagster in rechte heeft betrokken. Bij vonnis van 16 september 2014 heeft de kantonrechter klaagster veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag met veroordeling in de proceskosten. De kantonrechter heeft onder meer overwogen:

“4.4 Nadat de zoon van [klaagster] de Renault namens [klaagster] heeft aangeschaft, hebben [klaagster] en haar echtgenoot deze op 10 augustus 2011 bij [het garagebedrijf] opgehaald. Op dat moment is het kenteken van de Renault op naam van [klaagster] gezet. Door zo te handelen heeft [klaagster] de schijn gewekt dat haar zoon inderdaad deze koopovereenkomst namens haar met [het garagebedrijf] mocht sluiten. De kantonrechter is van oordeel dat [het garagebedrijf] derhalve door de verklaringen en gedragingen van zowel [klaagster] als haar zoon er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de zoon van [klaagster] bevoegd was [klaagster] te vertegenwoordigen bij de koop van de Renault. Dat [klaagster] niet op de hoogte was van de afspraken die haar zoon met [het garagebedrijf] heeft gemaakt, komt voor haar eigen rekening en risico.” (afkortingen-voorzitter)

1.3    Klaagster heeft zich daarna tot verweerster gewend met het verzoek om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 16 september 2014. Bij brief van 2 december 2014 heeft verweerster de opdracht, zoals die dag op kantoor met klaagster was besproken, bevestigd.

1.4    Per e-mail van 30 maart 2015 om 14:48 uur heeft verweerster aan klaagster de concept memorie van grieven gezonden met verzoek om haar akkoord daarmee. Namens klaagster is daarop gereageerd per e-mail van 1 april 2015 om 8:58 uur.

1.5    Per e-mail van 1 april 2015 om 21:12 uur is namens klaagster het telefoongesprek van die ochtend met verweerster bevestigd als volgt:

“Naar ons telefoongesprek van heden ochtend, waar u aangaf, dat u om advocaat te worden, een universitaire opleiding heeft genoten. en dat u daarom geen zin had, en dat u niet voor schut wilde staan, om het verhaal zoals ik per e-mail vanochtend aan u heb doorgegeven, niet wilde gebruiken  in de memorie van grieven. Uiteraard bent u als advocaat altijd ‘dominus litis’. Ik heb u ook niet gevraagd om mijn e-mail letterlijk over te nemen om dan in te dienen als grieven. Ik heb u alleen proberen uit te leggen waar het in onze zaak uiteindelijk omgaat. Dat is niet zoals u in uw memorie van grieven, die u ons per e-mail van 30 maart 2015 stuurde. Wij hebben geen auto gekocht zoals u aangaf, en hebben dit ook nooit op deze manier gewild. (…).”

1.6    Bij de e-mail van 2 april 2015 om 11:59 uur heeft verweerster aan (de echtgenoot van) klaagster een aangepaste memorie van grieven toegestuurd en verzocht om instemming daarmee en tevens laten weten:

“Wij hebben tevens afgesproken dat ik het punt van de vertegenwoordiging laat voor wat het is, dus daarmee aansluit hetgeen de rechter in Groningen daarover heeft beslist.” 

1.7    Per e-mail van 2 april 2015 om 12:36 uur is namens klaagster, behoudens een kleine opmerking, daarmee ingestemd, waarna verweerster per kerende e-mail van 12:40 uur de eindversie van de memorie van grieven aan klaagster heeft toegezonden. Volgens klaagster in de e-mail van haar echtgenoot van 2 april 2015 om 12:44 uur was daarin alleen nog niet de eerder aangegeven zin gewijzigd. Daarop heeft verweerster per mail van 13:03 uur geantwoord dat dat nog niet hoefde, omdat dat terug zou komen bij de getuigenverhoren.

1.8    In diverse e-mails van 6 en 7 juli 2015 tussen partijen heeft verweerster aan klaagster onder meer laten weten op de door haar aangegeven gronden geen aanleiding te zien om bij het gerechtshof te vragen om een akte te mogen nemen en dat zij het gerechtshof zou vragen om arrest te wijzen, waarbij de mogelijkheid van een tussenarrest bestond. Namens klaagster is per e-mail van 7 juli 2015 akkoord gegeven om arrest te vragen.

1.9    Bij tussenarrest van 15 maart 2016 heeft het gerechtshof een getuigenverhoor gelast. Het getuigenverhoor heeft op 30 juni 2016 plaatsgevonden.

1.10    Per e-mail van 28 maart 2016 is verweerster door de echtgenoot van klaagster erop gewezen dat zij fouten heeft gemaakt door niet te grieven tegen rechtsoverweging 4.4. van het vonnis van de kantonrechter van 16 september 2014. Verweerster heeft daarop gereageerd in haar e-mail van 30 maart 2016 en daarin onder meer aangegeven dat zij had aangegeven daartegen niet te zullen grieven en dat klaagster een andere advocaat kon inschakelen.

1.11    Op 15 november 2016 heeft het gerechtshof arrest gewezen waarbij het vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd, met  veroordeling van klaagster in de kosten. Op 22 november 2016 heeft verweerster het arrest aan klaagster toegezonden.

1.12    Per e-mail van 9 januari 2017 heeft (de echtgenoot namens) klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks herhaalde verzoeken van klaagster geen grief te formuleren op de door de kantonrechter in het vonnis van 16 september 2014 genomen beslissing ten aanzien van de (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid van de zoon van klaagster;

Toelichting:

Volgens klaagster heeft de kantonrechter in rechtsoverwegingen 4.2 e.v. ten onrechte overwogen dat de zoon van klaagster in opdracht van klaagster zou hebben gehandeld bij de inruil van een auto. Dat klaagster deze mening was toegedaan, heeft zij op meerdere momenten schriftelijk en telefonisch aan verweerster laten weten, zo ook per e-mail van 27 november 2014 en bij het intakegesprek op 2 december 2014, als ook in diverse e-mails van 1 en 2 april 2015 naar aanleiding van de toegezonden concepten van de memorie van grieven. Omdat verweerster in haar e-mail van 2 april 2015 had aangegeven dat er nog een getuigenverhoor zou komen waarin het punt van de vertegenwoordiging aan de orde zou komen, heeft klaagster uiteindelijk haar akkoord gegeven met de indiening van de memorie van grieven. Dat punt is echter bij het getuigenverhoor niet rechtgezet. Daarover heeft klaagster jegens verweerster haar ongenoegen geuit, onder meer per e-mails van 5 en 7 juli 2015, maar toen kon alleen nog arrest worden gevraagd. Met dit handelen is verweerster ernstig tekortgeschoten jegens klaagster;

b)    na te laten om in een deugdelijk advies te omschrijven en vast te leggen waarom zij geen grief wenste te formuleren op het punt van de vertegenwoordiging terwijl klaagster dat juist wel wilde;

Toelichting:

Verweerster heeft jegens klaagster slechts aangegeven dat de kantonrechter terecht tot de beslissing was gekomen op dit punt zonder dat zij daarbij haar redenen heeft genoemd;

c)    de opdracht aan te nemen om omzet te genereren, terwijl zij de opdracht in de gegeven omstandigheden had moeten weigeren.

Toelichting:

Bij klaagster bestaat de indruk dat het primaire doel van verweerster was om met de zaak van klaagster omzet te genereren. Juist omdat klaagster recht had op gefinancierde rechtsbijstand en van algemene bekendheid is dat de daarvoor betaalde vergoedingen niet toereikend zijn, had verweerster deze ingewikkelde opdracht van klaagster moeten weigeren. Door dat niet te doen, is de kwaliteit van haar werkzaamheden in het geding gekomen.  

3    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.1    Volgens verweerster heeft zij van aanvang af aan klaagster duidelijk aangegeven dat en waarom de kantonrechter naar haar mening de beslissing op terechte gronden had genomen. Om die reden heeft verweerster aan klaagster, en later ook aan haar echtgenoot, mondeling en schriftelijk laten weten geen grief te zullen formuleren op het punt van de vertegenwoordiging. Voor zover klaagster dat toch wilde, dan diende zij daarvoor een andere advocaat in te schakelen. Op 2 april 2015 is dat vervolgens telefonisch besproken. In haar e-mail van diezelfde datum heeft verweerster haar standpunt nogmaals bevestigd dat de kwestie van de vertegenwoordiging werd gelaten voor wat het was en dat op dat punt werd aangesloten bij de beslissing daarover van de kantonrechter. Per e-mail van 2 april 2015 om 12:36 uur heeft de echtgenoot namens klaagster daarmee ook ingestemd, waarna dat punt toen voor verweerster was afgedaan en zij verder is gegaan met haar werkzaamheden voor klaagster.

3.2    Ook toen de echtgenoot namens klaagster na het tussenvonnis (de voorzitter leest: tussenarrest) in maart 2016 de discussie daarover weer startte, heeft verweerster per e-mail van 30 maart 2016 op de goedkeuring van klaagster in de e-mail van april 2015 gewezen. Zij betwist ten stelligste op enig moment te hebben gesuggereerd dat het punt van de vertegenwoordiging tijdens het getuigenverhoor aan bod zou komen en daarmee rechtgezet zou kunnen worden. Het was van meet af aan haar beslissing om dat punt niet aan de orde te stellen. Indien klaagster het daarmee niet eens kon zijn, is klaagster geadviseerd om een andere advocaat in te schakelen.

3.3    De memorie van grieven is na afstemming met klaagster en haar echtgenoot zowel op 30 maart 2015 als op 2 april 2015 aangepast en na de definitieve goedkeuring per e-mail van 2 april 2015 van klaagster door verweerster naar het gerechtshof gezonden.

3.4    Alle relevante proces-momenten en de daarover door verweerster ingenomen standpunten, onder meer haar keuze om geen akte meer te nemen of pleidooi te vragen na het getuigenverhoor, zijn met klaagster en haar echtgenoot besproken en duidelijk toegelicht, zowel mondeling als schriftelijk (onder meer in e-mails van 6 en 7 juli 2015), zodat geen sprake is van een handelen in strijd met gedragsregel 8 zoals haar door klaagster wordt verweten.

Ad klachtonderdeel c)

3.5    Verweerster betwist dat zij is tekortgeschoten in de dienstverlening aan klaagster zoals haar was verzocht. Ook tussentijds heeft klaagster ervoor gekozen om geen andere advocaat in te schakelen, hetgeen toen nog mogelijk was geweest.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter een klager die klaagt over kwaliteit van de verrichte werkzaamheden niet zonder meer doorverwijst naar de civiele rechter, maar dat de tuchtrechter zich over de geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt vanuit het oogpunt van de voor advocaten geldende gedragsrechtelijke normen, voor zover de tuchtrechtelijke procedure daartoe mogelijkheden biedt. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf oordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Gelet op de samenhang ziet de voorzitter aanleiding om deze klachtonderdelen over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerster gezamenlijk te beoordelen.

4.3    Op basis van de overgelegde stukken en het gemotiveerde verweer van verweerster kan niet worden vastgesteld dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerster heeft geoordeeld dat de zaak van klaagster niet gediend zou zijn met het opvoeren van een grief in hoger beroep zoals door klaagster werd gewenst. Uit de overgelegde stukken en de vastgestelde feiten is de voorzitter gebleken dat verweerster daar veelvuldig met klaagster over heeft gesproken en over heeft gecorrespondeerd en daarbij haar gedachtegang genoegzaam heeft toegelicht. Verweerster kon daarbij volstaan met de verwijzing naar de overweging van de kantonrechter dienaangaande die zij tot de hare maakte. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerster met haar keuze niet buiten de grenzen getreden die de professionele standaard stelt en resteerde er voor klaagster slechts de mogelijkheid om een andere advocaat voor haar standpunt te winnen. Ondanks het feit dat verweerster haar daarop mondeling en schriftelijk heeft gewezen, heeft klaagster er op verschillende momenten in de procedure in hoger beroep voor gekozen  om bij verweerster te blijven.

4.4    De juistheid van de overige verwijten van klaagster over het vermeende tekortschieten van verweerster kan de voorzitter tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen.

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerster op zorgvuldige wijze de belangen van klaagster heeft behartigd zoals zij dat heeft gedaan. Nu verweerster geen  tuchtrechtelijk verwijt treft, zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Het verwijt dat het klaagster slechts te doen was om omzet te genereren en zij daarom de opdracht van klaagster op basis van gefinancierde rechtsbijstand heeft aanvaard en minder kwaliteit heeft geleverd, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 9 oktober 2017.

griffier                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 9 oktober 2018.