ECLI:NL:TADRARL:2017:216 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-568

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:216
Datum uitspraak: 25-09-2017
Datum publicatie: 12-03-2018
Zaaknummer(s): 17-568
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: zeer kort voor een zitting is de deken door een advocaat benaderd om te bemiddelen in een geschil met klaagster in verband met weigering tot afgifte van een dossier door haar. Naar het oordeel van de voorzitter stond het de deken vrij om in het kader van de bemiddelingspoging in de daaropvolgende e-mail aan klaagster een standpunt in te nemen, waarmee hij bovendien de noodzakelijke voortvarendheid heeft getoond. De deken heeft klaagster in die e-mail verzocht de afgifte van het dossier te bevestigen dan wel haar afwijkende standpunt kenbaar te maken. Aldus is het beginsel van hoor- en wederhoor door de deken toegepast. Keuze van klaagster om daarvan geen gebruik te maken. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 september 2017

in de zaak 17-568

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 26 juli 2017 met kenmerk 2017 KNN068, door de raad ontvangen op 27 juli 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op dinsdag 6 september 2016 te 11:41 uur heeft mr. R. middels een e-mail gericht aan het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam met spoed om bemiddeling door verweerder verzocht en in dat kader onder meer geschreven:

“Kort samengevat komt de casus er op neer dat ondergetekende op 24 augustus jl. overname heeft gevraagd van een aantal zaken van [klaagster], waaronder een zaak mbt OTS en UHP die inmiddels is afgewikkeld, en een hoger beroepszaak van een OTS/UHP. Deze zaak wordt morgen reeds behandeld.

De kantoorgenoot van [klaagster], mr. R., heeft zich bij mail van 24 augustus jl. beroepen op het retentierecht ivm nog openstaande eigen bijdragen. Op 25 augustus jl. had ondergetekende samen met een andere kantoorgenoot van [klaagster] de OTS/UHP zaak.

Aldaar gaf de kantoorgenoot van [klaagster] aan dat cliënte die dag een machtiging diende te tekenen mbt de aanvraag bijzondere bijstand, waarna de dossiers zouden worden vrijgegeven. Ondergetekende ging er vanuit dat daarmee de zaak was afgewikkeld.

Aangezien ik het dossier niet ontving heb ik vervolgens wederom contact (per mail) opgenomen met de kantoorgenoot van [klaagster]. Client is kennelijk niet in staat geweest om langs te gaan om de machtiging te tekenen.

Kort samengevat blijft [klaagster] bij het vermeende retentierecht met het gevolg dat er geen dossier voorhanden is en client de dupe dreigt te worden.

Ondergetekende verzoekt dan ook om bemiddeling in deze, zodat het dossier zsm aan ons kan worden verstuurd.

Overigens biedt ondergetekende uitdrukkelijk aan om – bij ontvangst van de dossiers – het er daartoe te geleiden dat client alsnog de machtiging(en) tekent.”  [afkortingen-voorzitter]

1.2    Bij e-mail van 6 september 2016 te 15:00 uur heeft verweerder aan klaagster en aan mr. R. het volgende bericht:

“Mr. [R.] vraagt mijn bemiddeling in het geschil tussen u beiden over de overdracht van een aantal zaken.

Uit de e-mail maak ik op dat [klaagster] zich beroept op haar retentierecht in verband met nog openstaande eigen bijdragen. Zoals u weet dient van het retentierecht behoedzaam gebruik gemaakt te worden en er dient in elk geval vermeden te worden dat de cliënt in procesnood komt te verkeren.

Nu de zitting van de hoger beroepszaak in een OTS/UHP morgen om 16.00 uur zal plaatsvinden, meen ik dat [klaagster], in ieder geval dit dossier, terstond dient over te dragen aan mr. [R.].

Graag zie ik de bevestiging daarvan van [klaagster] per omgaande tegemoet.

Indien [klaagster] het dossier niet wenst over te dragen, verneem ik eveneens graag per omgaande haar toelichting.”  [afkortingen-voorzitter]

1.3    Klaagster heeft niet gereageerd op de hiervoor onder 1.2 genoemde e-mail van verweerder. Zij heeft het dossier aan mr. R. afgegeven, hetgeen door mr. R. aan verweerder is meegedeeld.

1.4    Per e-mail van 27 maart 2017 is de klacht van klaagster ontvangen bij het Hof van Discipline. In de beslissing van 31 maart 2017 van de plaatsvervangend voorzitter heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken Noord-Nederland. Bij brief van 11 april 2017 heeft de deken deze beslissing ontvangen.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

niet te bemiddelen op basis van het beginsel van hoor en wederhoor waardoor verweerder is uitgegaan van onjuiste feiten en zodoende onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement van de orde van advocaten in Rotterdam. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.2    Vaststaat dat verweerder per e-mail op 6 september 2016 te 11:41 uur en daarmee één dag voor een geplande zitting bij het gerechtshof - op 7 september 2016 om 16.00 uur -door mr. R. is benaderd om te bemiddelen tussen mr. R. en klaagster vanwege de weigering van klaagster om het betreffende dossier van de cliënte voor die zitting aan       mr. R. af te geven. Daaruit blijkt reeds de spoedeisendheid van het verzoek van mr. R. aan verweerder. Dat verweerder ervoor heeft gekozen om in zijn daaropvolgende e-mail van  6 september 2016 te 15:00 uur aan klaagster en aan mr. R. een standpunt in te nemen over het geschil, stond hem in het kader van de bemiddelingspoging vrij. Bovendien getuigt dat handelen van verweerder naar het oordeel van de voorzitter van de nodige voortvarendheid die van een deken in de situatie als de onderhavige verwacht mocht worden. Niet is gebleken dat verweerder daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Verweerder heeft immers in diezelfde e-mail aan klaagster verzocht om zo snel als mogelijk de afgifte van het betreffende dossier aan mr. R. te bevestigen dan wel haar afwijkende standpunt aan hem kenbaar te maken. Hiermee heeft verweerder, anders dan klaagster stelt, het beginsel van hoor en wederhoor toegepast, maar is daarvan door klaagster, zo heeft verweerder onweersproken gesteld, geen gebruik van gemaakt. Als gevolg van het eigen (nalatige) handelen van klaagster kon verweerder dan ook niet bekend zijn met de volgens klaagster evidente onjuistheden in het bemiddelingsverzoek van mr. R. Ook daarvan kan verweerder dan ook, wat daar ook overigens van zij, geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.3    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Nu  van enig klachtwaardig handelen door verweerder geen sprake is, zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 25 september 2017.

griffier                                               voorzitter

Verzonden d.d. 25 september 2017