ECLI:NL:TADRARL:2017:188 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-419

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:188
Datum uitspraak: 04-09-2017
Datum publicatie: 14-12-2017
Zaaknummer(s): 17-419
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Arbeidsgeschil. Klaagster (werkgever) kan naar het oordeel van de voorzitter over de vermeende tekortkomingen in de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder voor zijn cliënt (ex-werknemer) en over de (financiële) belangen van de cliënt van verweerder niet klagen bij gebrek aan eigen persoonlijk belang daarbij. Die klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk. Voor het overige oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond nu verweerder binnen de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft gehandeld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 september 2017

in de zaak 17-419

naar aanleiding van de klacht van:

de vennootschap onder firma

alsmede - en tevens rechtsgeldig vertegenwoordigd door - haar vennoten

met gemachtigde

hierna tezamen: klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 mei 2017 met kenmerk 16-0305/NJ/sd, door de raad ontvangen op 31 mei 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Begin 2012 heeft klaagster als werkgever de heer E, cliënt van verweerder, als werknemer op staande voet ontslagen. Bij vonnis van 29 februari 2012 heeft de kantonrechter in kort geding de vordering van de heer E tot loondoorbetaling alsmede wedertewerkstelling (gedeeltelijk) toegewezen.

1.2    Het UWV heeft in de periode tussen 2012 en 2014 drie verzoeken van klaagster om een ontslagvergunning te verlenen jegens de heer E afgewezen.

1.3    In september 2013 zijn klaagster en de heer E gestart met mediation, welke mediation op een zeker moment zonder resultaat is beëindigd. 

1.4    Bij vonnis van 17 maart 2016 in de loonvorderingsprocedure heeft de kantonrechter de heer E in het gelijk gesteld. Klaagster heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

1.5    Bij brief van 22 augustus 2016 heeft verweerder klaagster, via haar advocaat, gesommeerd om binnen veertien dagen daarna te voldoen aan het vonnis van 17 maart 2016, onder gelijktijdige aanzegging van verbeurde dwangsommen van € 30.000,-. Door de advocaat van klaagster is in daaropvolgende correspondentie de verschuldigdheid daarvan betwist.

1.6    Op 23 maart 2016 heeft verweerder het vonnis van 17 maart 2016 laten betekenen bij klaagster, bevel tot betaling gedaan van achterstallig loon en dwangsommen aangezegd voor zover nodig.

1.7    Bij brief van 10 november 2016, ingekomen 18 november 2016, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de belangen van zijn cliënt niet naar behoren te behartigen.

Toelichting:

Volgens klaagster neemt verweerder namens zijn cliënt bewust onduidelijke en ongemotiveerde standpunten in en berokkent hij daarmee schade aan zijn cliënt. Zo heeft verweerder in zijn fax van 22 augustus 2016 (de advocaat van) klaagster gesommeerd om dwangsommen te betalen wegens schending van het vonnis van 17 maart 2016, terwijl volgens klaagster van enige schending door haar geen sprake was. Ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat van klaagster, is verweerder niet bereid gebleken om te overleggen, al dan niet via mediation, om een eventuele vergissing te corrigeren dan wel een nadere onderbouwing te verstrekken. Door vooral deze houding van verweerder en zijn harde toonzetting in de correspondentie en processtukken, werkt verweerder niet meer in het belang van zijn cliënt. Als gevolg daarvan is volgens klaagster een normale arbeidsverhouding tussen klaagster en de cliënt van verweerder al jaren niet meer mogelijk. 

b)    meer oog te hebben voor zijn eigen financiële belang door veelvuldig namens zijn cliënt op toevoegingsbasis te procederen, zonder daarbij rekening te houden met het belang van zijn cliënt op terugkeer in het arbeidsproces;

c)    klaagster door de vele procedures en door zijn handelwijze onnodig op kosten te jagen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat klaagster daarbij geen eigen rechtstreeks belang heeft. Gelet op de aard en de inhoud van de klachten zou het de cliënt moeten zijn die daarover zou kunnen klagen, maar de cliënt is tevreden over de door verweerder verleende bijstand, aldus verweerder.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen. Naar het oordeel van de voorzitter kan klaagster over de vermeende tekortkomingen in de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder voor zijn cliënt (klachtonderdeel a)) en over de (financiële) belangen van de cliënt  van verweerder (klachtonderdeel b) niet klagen bij gebrek aan eigen persoonlijk belang daarbij. Het is aan de cliënt van verweerder om daarover desgewenst te klagen; niet aan klaagster. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn niet gesteld of gebleken. Derhalve oordeelt de voorzitter klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b).

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c) kan klaagster wel worden ontvangen in haar klacht omdat zij daarbij een eigen persoonlijk belang heeft. De voorzitter overweegt ten aanzien van (alleen) dat klachtonderdeel thans als volgt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c)

4.4    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Als partijdige belangenbehartiger diende verweerder in opdracht en in het belang van zijn cliënt de procedures te voeren en daarin standpunten in te nemen zoals door hem is gedaan. Verweerder heeft ervoor gekozen om het vonnis van 17 maart 2016 op 23 maart 2016 te laten betekenen bij klaagster en tevens dwangsommen aan te zeggen. Of verweerder dat terecht heeft gedaan, betreft in feite een civielrechtelijk geschil en zal worden beoordeeld in de procedure bij het gerechtshof. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.4 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken. Uit de stukken en de vastgestelde feiten komt bovendien naar voren dat ook klaagster diverse procedures jegens de cliënt van verweerder heeft gestart, waartegen verweerder zich namens zijn cliënt diende te verweren.

4.6    Dat verweerder door zijn handelen en werkwijze de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend, is de raad aldus niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klaagster in klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

de klacht met betrekking tot klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 4 september 2017.

griffier                                                          voorzitter

Verzonden d.d. 4 september 2017