ECLI:NL:TADRARL:2017:181 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-760

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:181
Datum uitspraak: 16-10-2017
Datum publicatie: 13-12-2017
Zaaknummer(s): 16-760
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet ongegrond. Geen plaats voor een ruimere verjaringstermijn.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 oktober 2017

in de zaak 16-760

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 november 2016 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 april 2016 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 augustus 2016 met kenmerk 16-0098/TRC/ml, door de raad ontvangen op 5 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 7 november 2016 heeft de voorzitter bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet, welke beslissing eerst op 7 november 2016 en nadien nogmaals op 13 december 2016 is verzonden aan klagers.

1.4    Bij brief van 9 januari 2017, door de raad ontvangen op 11 januari 2017, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2017 in aanwezigheid van klager sub 1 (die ook klagers sub 2 heeft vertegenwoordigd) en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 9 januari 2017. De raad heeft eveneens kennisgenomen van de door klager sub 1 verzonden e-mailberichten van 10 januari 2017 om 11:42 uur, van 15 januari 2017 om 11:09 uur, van 30 mei 2017 om 16:59 uur en 17:13 uur, en van 12 juni om 11:16 uur.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de door de voorzitter vastgestelde feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

2.2    Klagers kunnen zich niet op alle punten verenigen met de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de voorzitter. Het verzet van klagers op dit punt zal hierna onder 3 besproken en vervolgens onder 4 beoordeeld worden.

3.    VERZET EN VERWEER

3.1    Klagers hebben een omvangrijk verzetschrift ingediend. De raad gaat uit van de hierna genoemde gronden van verzet die – zakelijk weergegeven – als volgt luiden:

a)    klagers zijn afgerekend op de verjaringstermijn. Klagers verzetten zich hiertegen;

b)    de door de voorzitter gebruikte feiten kloppen deels of zijn niet volledig;

c)    klachtonderdeel a dient te worden aangevuld met valsheid in geschrifte met oplichting, met een verwijzing naar de situatie in 2012, 2014-2015 en 2015-2016;

d)    klachtonderdeel b dient te worden aangevuld met de bekentenis van verweerder in meerdere e-mails dat hij wist dat de gelden thuishoorden in [bedrijfsnaam klagers] en dat hij daarmee schuldig is aan list en bedrog.

3.2    Ten aanzien van de verjaring – verzetgrond a – hebben klagers het volgende toegelicht. Wat verweerder heeft gedaan in 2012 en nog steeds doet, kan en mag niet en daar zou de focus op moeten liggen en niet op de verjaring. Dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan fraude met bedreiging in 2011 en 2012 is pas volledig bewijsbaar geworden in 2014-2015. Het bedrog en misbruik van omstandigheden door verweerder in 2012 werd pas volledig bewijsbaar in 2015-2016. Aangezien er strafbare feiten zijn gepleegd door verweerder, is de verjaringstermijn afhankelijk van het soort strafbaar feit. De zesjarige verjaringstermijn voor een misdrijf zoals verweerder heeft gepleegd jegens klagers sub 2 is nog niet verlopen. Bovendien hebben klagers later dan gebruikelijk de klacht tegen verweerder ingediend omdat zij de klacht eerst zelf feitelijk goed wilden onderzoeken en het redelijk vonden om hoor en wederhoor toe te passen.

3.3    Ten aanzien van verzetgrond b hebben klagers het volgende toegelicht. Onjuist is dat klager sub 1 alleen vanuit de vennootschappen heeft geklaagd. Klager klaagt ook als burger(mens). Verder was feitelijk niet aan de orde dat de aandelen verdeeld moesten worden. Dit was al in 2008 gebeurd. De conclusie van de voorzitter in randnummer 1.3 dat dit “tot de nodige geschillen” heeft geleid is niet correct. De voorzitter heeft nagelaten onder de feiten op te nemen dat er een situatie was in 2012, een situatie in 2014 en in 2015-2016, en dat dit zag op nieuwe bewijslast, jaarrekeningen, boekhouding en aangiftes.

3.4    Het gemotiveerde verweer van verweerder ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht.

4.2    Dat klager alleen vanuit de vennootschappen zou hebben geklaagd, volgt volgens de raad niet uit de voorzittersbeslissing. In 1.2 staat expliciet vermeld dat klager óók namens de vennootschappen klaagt (en daarmee dus ook namens zichzelf). Vaststaat voorts dat er aandelen verdeeld moesten worden. Op welk tijdstip dit precies is gebeurd is voor de beoordeling van de klacht van klagers irrelevant. Verder valt niet in te zien waarom de vaststelling van de voorzitter in 1.3 dat zich de nodige geschillen hebben voorgedaan niet correct zou zijn. De door klagers op dit punt gegeven toelichting is onbegrijpelijk. Daarnaast behoefde de voorzitter de door klagers genoemde situaties vanaf 2012 tot 2016 niet als (vaststaande) feiten op te nemen. Het betreft immers de lezing van klagers welke lezing door verweerder is betwist. Van vaststaande feiten kan dan geen sprake zijn.

4.3    Ook de stelling dat een ruimere verjaringstermijn geldt voor misdrijven, kan klagers niet baten. Het tuchtrecht is niet bedoeld om te toetsen aan het strafrecht. Daarvoor dienen klagers een andere (strafrechtelijke) weg te bewandelen. De tuchtrechter dient zich enkel te houden aan de verjaringstermijnen zoals genoemd in de Advocatenwet. Dat klagers pas vanaf 2014 bewijs hebben gevonden van hun stellingen, zoals wordt gesteld, kan zo zijn, doch ook dat maakt niet dat de hier van toepassing zijnde verjaringstermijn op een later moment is gaan lopen dan thans is geoordeeld. Immers, relevant is het moment waarop klagers kennis hebben genomen of konden nemen van het handelen waarop de klacht betrekking heeft. Het al dan niet voorhanden zijn van bewijsmateriaal is daarvoor irrelevant. Zo geldt ook hier, nu de klacht van klagers is gebaseerd op feiten die zich afspeelden in het jaar 2012.

4.4    Indien en voor zover klagers hebben gemeend hun klachtomschrijving thans nog te kunnen aanvullen (verzetgronden b en c), wordt daarmee miskend dat dat in dit stadium van de klachtbehandeling niet meer mogelijk is.

4.5    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, K.J. Verrips, leden en bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2017.

griffier                                                     voorzitter

Verzonden d.d. 16 oktober 2017