ECLI:NL:TADRARL:2017:151 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-197

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:151
Datum uitspraak: 19-06-2017
Datum publicatie: 27-09-2017
Zaaknummer(s): 17-197
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: naar het oordeel van de voorzitter hebben verweerders, als toegevoegd advocaat in de strafzaak in appel, klager kwalitatief goed en op juiste wijze bijgestaan. Ondanks de tussentijdse intrekking door klager van zijn opdracht, zijn zij op verzoek van het gerechtshof betrokken gebleven bij de behandeling van de zaak in verband met een te starten deskundigenonderzoek naar de psychische toestand van klager om verder zijn eigen belangen te mogen behartigen. Klager heeft daarna zijn hoger beroep ingetrokken, waarna verweerders zijn gestopt met hun werkzaamheden. Alle (overige) klachtonderdelen kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 juni 2017

in de zaak 17-197

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster,

verweerder,

tezamen ook te noemen: verweerders

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 2 maart 2017 met kenmerk 16-0133/AF/dr, door de raad ontvangen op 3 maart 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Eind 2015 is verweerster als opvolgend advocaat toegevoegd aan klager om hem bij te staan bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep.

1.2    Op verzoek van verweerster, met instemming van klager, is verweerder vanwege zijn expertise als advocaat bij de zaak van klager betrokken.

1.3    Verweerders hebben klager circa zeven keer opgezocht in detentie en hebben een aantal getuigen gehoord. De verhoren bij de raadsheer-commissaris zijn voor klager bijgewoond door verweerder.

1.4    Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting bij het gerechtshof van [datum] 2015 heeft verweerster klager voor de eerste keer bijgestaan tijdens de pro-forma behandeling van zijn strafzaak.

1.5    Rond 20 februari 2016 heeft klager de opdracht tot rechtsbijstand van verweerders ingetrokken.

1.6    Blijkens het proces-verbaal van het gerechtshof van [datum] 2016 is klager ter terechtzitting verschenen, buiten aanwezigheid van verweerders. De voorzitter heeft ter terechtzitting meegedeeld dat een collega als waarneemster van verweerster het hof telefonisch heeft laten weten niet op tijd op de terechtzitting aanwezig te kunnen zijn. Buiten haar aanwezigheid is het hof met de behandeling ter terechtzitting begonnen. Tijdens de zitting heeft het hof aan klager aangegeven ervan op de hoogte te zijn dat klager geen bijstand door een advocaat meer wil krijgen, maar ook dat verweerster had aangegeven die situatie eerst met klager te willen bespreken. Doordat de waarneemster niet tijdig is verschenen, heeft het hof zich genoodzaakt geacht om de zaak aan te houden tot [datum] 2016. Van die datum is verweerster door het hof formeel op de hoogte gesteld.

1.7    Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof van [datum] mei 2016 (pro forma behandeling) is verweerder als raadsman van klager ter terechtzitting aanwezig geweest. Klager is uit detentie aangevoerd in het gebouw maar is aanvankelijk in het cellenblok gebleven. Verweerder heeft bij aanvang van de terechtzitting opgemerkt:

“Ik wil graag kort overleggen met het hof. Ik ben zojuist bij de verdachte geweest en hij deelt mij mede dat hij zijn eigen verdediging wenst te voeren en niet wenst te worden bijgestaan door een advocaat. Mijn voorstel is dat het hof met de verdachte spreekt en hem uitlegt dat mijn rol dezelfde is als de advocaat in de zaak tegen de verdachte [naam]. Ik wil bij die uitleg aanwezig zijn, maar als dat niet nodig is, dan ga ik nu weg. (…)

In die zaak was de raadsman ook slechts aanwezig als procesbewaker die niets méér deed dan strikt noodzakelijk was. Mijn kantoorgenoot, [verweerster], is toegevoegd aan de verdachte. De verdachte vraagt ook niet om een andere advocaat. De verdachte is gedetineerd en om die reden zal er een advocaat aan de verdachte moeten worden toegevoegd. Een andere advocaat toevoegen aan de verdachte heeft geen zin.

De voorzitter merkt op dat het hof de verdachte straks dient te spreken en dat daar ook een advocaat bij aanwezig dient te zijn.

[Verweerder] merkt op dat hij dan buiten de zittingszaal zal wachten tot het hof toe is aan de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte.” (afkortingen – voorzitter)

Nadat klager alsnog ter terechtzitting is verschenen, heeft verweerder plaatsgenomen op de eerste rij in de zaal. Klager heeft daarna ter terechtzitting verklaard dat hij geen advocaat heeft of zal erkennen. In genoemd proces-verbaal is verweerder formeel in kennis gesteld van het tijdstip van de terechtzitting van [datum] 2016.

1.8    Blijkens het proces-verbaal zijn klager en zijn voormalig raadsman/ verweerder op [datum] 2016 ter terechtzitting van het gerechtshof verschenen. Klager heeft daarbij opnieuw verklaard dat verweerder niet meer zijn raadsman is, waarop verweerder op verzoek van de voorzitter in de zaal heeft plaatsgenomen. Tijdens die zitting is alleen de belangenbehartiging van klager aan de orde geweest en is besloten dat op dat punt een onderzoek door een psychiater zal dienen plaats te vinden. De verdere behandeling van de zaak is daarop aangehouden tot een pro-forma zitting op [datum] 2016, waarvan verweerder - blijkens het proces-verbaal - als voormalig raadsman op de hoogte is gesteld.

1.9    Verweerster heeft zich daarna formeel onttrokken als advocaat van klager.

1.10    Klager heeft bij brief van 8 juni 2016 aan het gerechtshof laten weten zijn hoger beroep in te willen trekken. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof van [datum] 2016 heeft het gerechtshof de beslissing daarover aangehouden tot de pro forma zitting op [datum] 2016 in afwachting van het op [datum] 2016 door de raadsheer-commissaris bevolen onderzoek door een psychiater naar de geestvermogens van klager ter beantwoording van de vraag of hij wel of niet in staat is om zijn belangen te behartigen.

1.11    Bij brieven van 21 mei 2016 en 10 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.12    Op 9 september 2016 heeft verweerder namens verweerster ten behoeve van klager aan de portier van de penitentiaire inrichting waar klager verbleef, het dossier, alsmede cd-roms van de reconstructie, alsmede een afschrift van de e-mail aan de deskundige, afgegeven.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager kwalitatief niet goed bij te staan;

b)    zonder opdracht van klager hem toch tijdens zittingen te vertegenwoordigen;

c)    na beëindiging van de werkzaamheden aan klager niet het volledige dossier te doen toekomen;

d)    te verzuimen te beschikken over een volledig dossier.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerders betwisten dat zij zijn tekortgeschoten in hun werkzaamheden voor klager in zijn procedure in hoger beroep en tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Zij hebben klager veelvuldig in detentie bezocht, hebben hem op de hoogte gehouden en (aanvullende) processtukken ter hand gesteld en alles inhoudelijk met hem besproken, daarbij rekening houdend met de taalbarrière. Tijdens een van de besprekingen heeft verweerster een stuk van het NFI voorgehouden aan klager, welk stuk nodig was bij het voeren van de verdediging. Dat klager daarop in woede ontstak omdat hij het NFI onbetrouwbaar vond, is niet relevant omdat het volgens verweerster haar taak was om dat processtuk met klager te delen en te bespreken. Tijdens de verhoren bij de raadsheer-commissaris heeft verweerder de voor het voeren van de verdediging noodzakelijke vragen gesteld. Dat is ook achteraf met klager nabesproken. Klager heeft zich daar nimmer eerder over beklaagd.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Wegens vakantie van verweerders is een collega als waarnemer naar het gerechtshof gegaan om klager bij te staan tijdens de pro forma behandeling van zijn strafzaak op [datum] 2016. De waarneemster is, met kennisgeving vooraf aan het hof, te laat op de terechtzitting verschenen. Na aankomst bleek de waarneemster dat klager aan de parketpolitie te kennen had gegeven, alsmede aan de leden van het gerechtshof, dat hij geen bijstand van een advocaat meer wenselijk achtte. Achteraf is verweerster gebleken dat klager haar dat ook al schriftelijk had laten weten. Nadat klager op de zitting van [datum] 2016 door het hof was gehoord en de zaak pro forma was behandeld, is de waarneemster na haar verlate aankomst door het hof alsnog binnengeroepen. Toen is haar door het hof verzocht om aan verweerster door te geven dat het hof het in het kader van de voortvarende afhandeling van de strafzaak het van belang achtte dat verweerster als advocaat van klager betrokken bleef bij de strafzaak van klager. Daarop hebben verweerders besloten om de zaak aan te kijken. Verweerder heeft daarna de strafzittingen jegens klager van [datum] 2016 en [datum] 2016 als toeschouwer in de zaal bijgewoond, daartoe uitgenodigd door het hof. Inmiddels heeft het hof bepaald dat klager door een deskundige zal worden onderzocht, teneinde antwoord te krijgen op de vraag of rechtsbijstand voor hem noodzakelijk is. In de hiervoor geschetste omstandigheden hebben verweerders gehandeld als van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden.

Ad klachtonderdelen c) en d)

3.3    Verweerders betwisten dat zij niet over de relevante stukken uit het dossier van klager hebben beschikt. Klager heeft zelf aangegeven over het volledige papieren dossier te beschikken.

3.4    Op 9 september 2016 heeft verweerder hun dossier van klager persoonlijk afgegeven aan de portier van de PI waar klager toen verbleef. Bij dat dossier hebben verweerders tevens een afschrift gevoegd van de e-mail van 9 september 2016 aan de eerder ingeschakelde deskundige met het verzoek aan de deskundige om rechtstreeks aan klager de aan de deskundige ter hand gestelde stukken te doen toekomen. Daarmee hebben verweerders na beëindiging van de opdracht aan hun verplichting tot dossieroverdracht voldaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    In deze zaak staat centraal of verweerders met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager hem hebben bijgestaan in zijn strafzaak hebben behandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.3    Op basis van de hiervoor weergegeven op grond van het klachtdossier vastgestelde feiten kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerders klager niet naar behoren hebben bijgestaan. Verweerders hebben naar het oordeel van de voorzitter de belangen van klager in zijn strafzaak op professionele wijze behartigd waarbij zij rekening hebben gehouden met de omstandigheid dat klager in detentie zat en in de communicatie sprake was van een taalbarrière. Met verweerders is de voorzitter van oordeel dat zij gehouden waren om in het belang van zijn verdediging met klager alle relevante stukken met hem te bespreken, waaronder het rapport van het NFI. Het verwijt dat verweerders tijdens de verdediging van klager onjuiste vragen hebben gesteld, is onvoldoende onderbouwd. Nu niet is gebleken dat verweerders zijn tekortgeschoten in hun dienstverlening jegens klager, maar juist het tegendeel is gebleken, zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerders in dit klachtonderdeel dat zij hem na intrekking van de opdracht op 20 februari 2016, dus zonder zijn toestemming, zijn blijven vertegenwoordigen in zijn procedure in hoger beroep. De voorzitter volgt klager daar niet in. Uit het gemotiveerde verweer van verweerders,  onder meer onderbouwd met de processen-verbaal van een aantal strafzittingen van klager, is de voorzitter gebleken dat verweerders op aandringen van het gerechtshof aan de zijlijn bij de strafzaak betrokken zijn gebleven. In dat kader heeft verweerder vervolgens als publiek een aantal zittingen van klager bijgewoond. Dat verweerder dat heeft gedaan, oordeelt de voorzitter een zeer zorgvuldige handelwijze gelet op de toen voorliggende vraag van het gerechtshof of klager wel in staat was om zijn eigen belangen te behartigen. Nadat het gerechtshof vervolgens een deskundigenonderzoek heeft gelast naar de psychische toestand van klager, zijn verweerders als advocaten volledig teruggetreden. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.5    Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen worden deze gezamenlijk beoordeeld.

4.6    Het verwijt van klager dat verweerders tijdens de behandeling van zijn zaak hebben verzuimd te beschikken over zijn volledige dossier en dat zij na beëindiging van hun werkzaamheden niet alle stukken uit zijn dossier aan hem hebben doen toekomen, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerders, feitelijk niet komen vast te staan. Voor zover het dossier niet compleet was, dan was dat verweerders niet bekend en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 juni 2017.

griffier    voorzitter

Verzonden d.d. 19 juni 2017