ECLI:NL:TADRARL:2017:131 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-075

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:131
Datum uitspraak: 15-05-2017
Datum publicatie: 31-07-2017
Zaaknummer(s): 17-075
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Wegens ziekte van verweerder was op zijn verzoek de mondelinge behandeling van de zaak van zijn cliënte (klaagster) bij het gerechtshof aangehouden. De zaak had betrekking op partner- en kinderalimentatie.  Verweerder noch klaagster heeft de mondelinge behandeling bijgewoond. Verweerder stelt daarvoor geen oproep te hebben ontvangen, terwijl de zaak slechts 1 week bleek te zijn aangehouden. Nu de behandeling slechts zo korte tijd is aangehouden, oordeelt de raad dat verweerder daar niet op bedacht hoefde te zijn en dat van hem niet verwacht mocht worden dat hij in die korte tijd zelf bij het hof zou informeren naar de stand van zaken. Dit onderdeel is ongegrond. Wel is de kwaliteit van de dienstverlening onder de maat gebleven. Verweerder heeft de inkomensgegevens etc. van klaagster niet tijdig naar het hof gestuurd, zodat het hof daarmee geen rekening heeft gehouden. Het argument van ziekte gaat niet op omdat verweerder ruim daarvóór de stukken al aan het hof had moeten toesturen. Voorts is verweerder tekortgeschoten in de communicatie met klaagster.  Klacht deels gegrond; berisping.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 mei 2017

in de zaak 17-075

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 januari 2017 met kenmerk 2016 KNN106, door de raad ontvangen op 19 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof [naam] te [plaats] tegen haar ex-echtgenoot in een geschil over de door de ex-echtgenoot verschuldigde partner- en kinderalimentatie.

2.2    In deze procedure was een mondelinge behandeling bepaald op 18 februari 2016. De zitting is op verzoek van verweerder aangehouden, omdat hij ziek was. Vervolgens heeft het hof de mondelinge behandeling bepaald op 25 februari 2016. Klaagster en verweerder zijn niet op de zitting verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de mondelinge behandeling bij het hof op 25 februari 2016 niet heeft bijgewoond.

Toelichting

Verweerder wist dat de wederpartij na het gevraagde uitstel van de behandeling op 17 februari 2016 slechts met een korte aanhouding akkoord ging (10 dagen). Hij moest daartoe zijn verhinderdata opgeven. Achteraf is gebleken dat de zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016, maar klaagster noch verweerder heeft de zitting bijgewoond, omdat verweerder stelt dat hij geen (tijdige) oproep heeft ontvangen. Verweerder had zelf bij de griffie moeten informeren naar de nieuwe datum van de mondelinge behandeling. Bovendien had verweerder bij het hof bezwaar moeten maken tegen het feit dat hij niet tijdig en behoorlijk was opgeroepen, nadat hem was gebleken dat de behandeling reeds op 25 februari 2016 had plaatsgevonden.

b)    verweerder heeft verzuimd klaagster te informeren over de datum en het tijdstip waarop de aangehouden zaak zou worden behandeld. Bovendien heeft hij klaagster niet geïnformeerd dat de zitting op 25 februari 2016 had plaatsgevonden. De beslissing van het hof heeft klaagster pas eind mei 2016 van de wederpartij moeten horen.

c)    verweerder het gerechtshof niet, althans niet adequaat de nodige gegevens heeft verstrekt over klaagsters inkomen uit onderneming en uit haar dienstbetrekking bij Achmea, alsmede over haar draagkracht en haar behoefte. Bovendien heeft verweerder verzuimd aan te voeren dat klaagster in grote financiële problemen zou komen als de partneralimentatie met terugwerkende kracht verlaagd zou worden en de reeds ontvangen partneralimentatie zou moeten worden terugbetaald.

d)    verweerder slecht bereikbaar was en beloftes deed, die hij niet kon waarmaken.

Toelichting

Verweerder heeft bijvoorbeeld een afspraak met klaagster vergeten en klaagster tevergeefs naar zijn kantoor laten komen. Verder heeft verweerder klaagster voorgesteld een nieuw wijzigingsverzoek alimentatie in te dienen. Klaagster heeft pas 2 maanden later een concept daarvan ontvangen. Intussen had klaagster reeds een andere advocaat in de arm genomen.

e)    klaagster als gevolg van de nalatigheid van verweerder opnieuw een procedure aanhangig heeft moeten maken om op grond van art. 1:401 BW wijziging van partneralimentatie te verzoeken en daarvoor weer advocaatkosten heeft moeten maken.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder was vanaf 17 februari 2016 tot 22 februari 2016 ziek. Op maandag 22 februari 2016 is hij weer aan het werk gegaan. Zowel die dag als op dinsdagochtend 23 februari 2016 was hij op de rechtbank in Leeuwarden en heeft de post uit zijn postvakje in de advocatenkamer gehaald. Daarbij heeft hij geen oproep voor de zitting van het hof van 25 februari 2106 aangetroffen. Eerst op vrijdag 26 februari 2016 heeft verweerder van klaagster vernomen dat de zitting al op 25 februari 2016 had plaatsgevonden. Nadien is verweerder gebleken dat de oproep van het hof  was gedateerd op 23 februari 2016. Er zat dus maar één dag tussen de dag van de oproeping en die van de zitting. Op grond van art. 267 Rechtsvordering dient de termijn voor oproeping tenminste één week te zijn. Verweerder heeft telefonisch bij het hof bezwaar gemaakt tegen de korte termijn tussen de oproep en de behandeling.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Omdat verweerder niet op de hoogte was van een nieuwe zittingsdatum, heeft hij klaagster hierover ook niet kunnen informeren.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder was van plan om ter zitting door middel van een pleitnota inzicht te geven in de draagkracht en de behoefte van klaagster. De termijn van oproeping was echter te kort.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Door het uitlopen van een zitting, heeft verweerder éénmaal een afspraak met klaagster moeten laten afzeggen. Telkens als daartoe aanleiding was, heeft verweerder contact opgenomen met klaagster.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerder heeft klaagster in juni 2016 voorgesteld een nieuw verzoek tot wijziging van de alimentatie in te dienen op grond van art. 1:401 BW. Als gevolg van de vakantie heeft dat enige tijd in beslag genomen. 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.1    De raad ziet aanleiding deze beide klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Deze hebben betrekking op het feit dat verweerder heeft verzuimd de zitting van het hof van 25 februari 2016 bij te wonen omdat, zo stelt verweerder, hij niet geïnformeerd was over een nieuwe datum en daardoor klaagster ook niet heeft kunnen informeren. Achteraf is gebleken dat er een nieuwe oproep  was uitgegaan  van het hof d.d. 23 februari 2016, maar verweerder stelt die niet te hebben ontvangen. De raad is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de oproep voor de zitting van 25 februari 2016 verweerder wel tijdig heeft bereikt. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de geplande zitting van 18 februari 2016 en de nieuwe datum van 25 februari 2016 alsook het feit dat verweerder zijn verhinderdata had opgegeven, kan hem niet verweten worden dat hij in die periode van één week niet zelf heeft geïnformeerd naar een nieuwe datum. Verweerder hoefde er niet op bedacht te zijn dat de behandeling reeds zo snel zou plaatsvinden en mocht ervan uitgaan dat de griffie hem zou informeren. Nu de raad van oordeel is dat niet vaststaat dat verweerder bekend was met een nieuwe datum van de mondelinge behandeling, kan hem niet worden verweten dat hij die datum niet heeft doorgegeven aan klaagster. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel c) en e)

5.2    Ook deze klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld. Het gaat om de vraag of verweerder de belangen van klaagster voldoende en adequaat heeft behartigd en met name of de kwaliteit van de werkzaamheden naar behoren is geweest. Klaagster stelt dat dat niet het geval is geweest, waardoor een nieuwe procedure noodzakelijk was, die kosten met zich meebracht.

5.3    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënt te beoordelen, indien deze daarover klaagt.  Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals  inzake procesrisico en kostenrisico –  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4     De raad is van oordeel dat verweerder aan die eisen niet heeft voldaan. Hij heeft niet (tijdig) de actuele inkomensgegevens en overige informatie van klaagster aan het hof verstrekt, waardoor het hof onvoldoende rekening heeft kunnen houden met de relevante (inkomens)gegevens van klaagster. Naar het oordeel van de raad is het verweer dat dit is veroorzaakt door ziekte van verweerder niet steekhoudend. Verweerder was op 17 februari 2016, het moment van zijn ziekte, al te laat met het overleggen van de noodzakelijke stukken aan het hof, waaronder een jaaropgaaf, behoefteoverzicht en een loonstrookje, zoals door het hof verlangd. Die stukken hadden 10 dagen vóór de zitting (derhalve uiterlijk op 8 februari 2016) al bij het hof en de wederpartij moeten zijn, hetgeen niet is gebeurd. Het argument  van verweerder dat hij de stukken bij pleidooi had willen overleggen, kan de raad  niet  volgen. Voor zover het hof overlegging van stukken alsnog zou toestaan, zou dat slechts in zeer beperkte mate mogen. Bovendien is niet gebleken dat verweerder niet tijdig over de gevraagde stukken beschikte of kon beschikken, waardoor hij de benodigde stukken niet tijdig had kunnen overleggen. De raad baseert dit oordeel onder meer op de beschikking van het hof van 24 mei 2016:

R.o. 5.12  van de beschikking:

“Het is het hof gebleken dat de vrouw, ondanks dat de man in zijn beroepschrift en ook daarna uitdrukkelijk de behoefte en behoeftigheid van de vrouw aan de orde heeft gesteld, heeft nagelaten haar behoefte en behoeftigheid te onderbouwen met relevante bescheiden. Gelet op het standpunt dat de man in zijn beroepschrift hierover heeft ingenomen, had dat wel op de weg van de vrouw gelegen. Voorts is het hof gebleken dat de vrouw ten tijde van het convenant akkoord is gegaan met een bijdrage van de man van € 750,- bruto per maand. De stelling van de vrouw dat die afspraak een noodgreep was, is door de man betwist en door de vrouw niet nader onderbouwd zodat die stelling niet is komen vast te staan. Het hof gaat er gelet op de beschikbare gegevens vanuit dat die € 750,- per maand de destijds bestaande aanvullende behoefte van de vrouw betrof.”

en r.o. 5.13:

“De stukken die wel beschikbaar zijn betreffende de inkomsten en uitgaven van de vrouw zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende actueel en niet voldoende om aan te nemen dat bij de vrouw behoeftigheid bestaat. …”.

De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerder tekort is geschoten in de belangenbehartiging van klaagster. Deze klachtonderdelen zijn dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Dit klachtonderdeel betreft de vraag of de communicatie met klaagster in het algemeen en met betrekking tot het opstellen van een nieuw verzoekschrift wijziging alimentatie naar behoren is geweest.

5.6    Klaagster heeft ter zitting gedetailleerd aangegeven op welke data zij heeft geprobeerd (veelal tevergeefs) in contact te komen met verweerder. Vanaf de datum van de uitspraak van het hof van 24 mei 2016, welke uitspraak klaagster op 27 mei 2016 heeft ontvangen, heeft hij toezeggingen gedaan over de termijn waarop hij op de zaak zou terugkomen. Op 6 juni 2016 is hij bij klaagster thuis langs geweest om de uitspraak van het hof te bespreken en beloofde een e-mail te sturen met advies. Verweerder kwam die belofte niet na en eerst op 30 juni 2016 stuurde hij een mailtje. Op 7 juli 2016 heeft klaagster geprobeerd verweerder telefonisch te spreken en op 8 juli weer, echter tevergeefs. Verweerder bleek ziek te zijn. Daarna heeft klaagster diverse malen geprobeerd in contact te komen met verweerder, weer zonder succes. Vervolgens heeft klaagster op 25 juli 2016 verweerder gevraagd een afspraak met haar te maken. Tot die dag had verweerder niets concreets gedaan. Vervolgens heeft verweerder op 2 augustus 2016 aan klaagster het concept wijzigingsverzoek toegestuurd. Op dat moment had klaagster zich al tot een andere advocaat gewend. Gelet op de gedetailleerde opsomming van klaagster over de (vergeefse) pogingen tot contact met verweerder, die verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, oordeelt de raad klachtonderdeel d) gegrond.

5.7    Uit de bovengeschetste gang van zaken rijst een zorgwekkend beeld van een advocaat die niet tijdig de stukken bij de rechter aanlevert en volstrekt onvoldoende communiceert met zijn cliënte over de voortgang van haar zaak en de te nemen (vervolg)stappen.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op alle feiten en omstandigheden en met name ook het feit dat verweerder ernstig tekort is geschoten ten aanzien van de kwaliteit van zijn werkzaamheden en de communicatie met zijn cliënte, oordeelt de raad onderstaande maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen c, d en e gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, E.H. de Vries, E.A.C. van de Wiel, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.

Griffier                         Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2017