ECLI:NL:TADRARL:2017:130 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-356

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:130
Datum uitspraak: 12-07-2017
Datum publicatie: 31-07-2017
Zaaknummer(s): 17-356
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: voorzitter oordeelt klacht van klager over verweerster, die voor hem en voor zijn partner optrad in hun echtscheidingsprocedure, kennelijk ongegrond. Verweerster mocht en moest na de geconstateerde ernstige vertrouwensbreuk met klager de samenwerking met beide echtelieden beëindigen en heeft zich daarbij naar het oordeel van de voorzitter op een zorgvuldige wijze onttrokken aan de zaak.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 juli 2017

in de zaak 17-356

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De voorzitter heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 10 mei 2017, met kenmerk 16-0093/NJ/sd, door de raad ontvangen op 11 mei 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn toenmalige echtgenote hebben zich tot verweerster gewend in verband met hun echtscheiding. Verweerster trad daarbij op voor beide partijen in de periode 2015-2016.

1.2    Per e-mail van 27 januari 2016 heeft klager onder meer aan verweerster laten weten:

“ Ik wil hierbij wel de kanttekening maken dat ik je woordkeus voor een mediationtraject niet begrijp aangezien wij nooit een verzoek om mediation bij [verweerster] hebben neergelegd. Dat ik dit herhaaldelijk heb moeten opmerken bevestigt mijn gebrek aan vertrouwen in ons proces. Dat vind ik jammer en kost mij meer energie dan gewenst.

Dit gezegd hebbende hoop ik dat wij snel en zorgvuldig kunnen doorpakken en het scheidingsverzoek snel bij de rechtbank kunnen neerleggen.” [afkorting-voorzitter]

1.3    In diverse daarop volgende e-mailcorrespondentie hebben klager en verweerster onder meer de vertraging in de voortgang besproken en heeft verweerster toegelicht welke stukken zij nog van partijen wenste te ontvangen, met het voorstel om op 8 maart 2016 een bespreking te hebben.

1.4    Per e-mail van 18 februari 2016 heeft klager zich bij verweerster beklaagd over de gang van zaken, dat hij het gevoel heeft dat hij door haar niet wordt gehoord omdat eerder besproken aanpassingen door haar niet zijn doorgevoerd, en voorts:

“Het is mijn eerste scheiding ik weet dus niet wat gebruikelijk is, maar ik heb op deze manier geen vertrouwen in het traject.

Ik heb het idee dat de vraag die [naam ex-partner] en ik bij [naam advocatenkantoor verweerster] hebben neergelegd vrij helder was. Op dit moment vraag ik me af of jij de aangewezen persoon bent om aan die vraag te voldoen.

Ik zou graag van je vernemen wat in dezen in jouw ogen de verstandigste oplossing is.” [afkortingen-voorzitter]

1.5    Per e-mail van 2 maart 2016 heeft verweerster onder meer aan klager en diens toenmalige echtgenote geschreven dat zij constateert dat in elk geval bij klager een andere verwachting aanwezig is van het echtscheidingsproces en van haar rol daarin. Niettemin merkt zij op dat het naar haar mening verstandig is om het proces met haar bijstand verder af te maken, maar dat zij dat alleen kan doen op basis van vertrouwen. Als dat er niet meer is, dan adviseert zij klager en zijn toenmalige echtgenote om een andere advocaat te zoeken en vraagt hen om haar daarover te informeren. Verweerster merkt ook nog op dat er nog altijd een mogelijkheid bestaat om een second opinion te vragen, zoals klager eerder wilde doen maar waar hij niet meer op is teruggekomen.

1.6    Klager heeft hierop gereageerd in zijn e-mail van 2 maart  2016. Daarin laat hij verweerster onder meer weten dat zij geen antwoord geeft op zijn eerdere procesmatige vragen, of antwoorden geeft waar hij niks mee kan, waardoor lijkt of verweerster hem niet hoort of begrijpt. Klager verzoekt verweerster om hem alsnog te antwoorden alvorens hij mogelijk zijn vertrouwen in haar opzegt.

1.7    Per e-mail van 3 maart 2016 heeft verweerster aan klager - en zijn toenmalige echtgenote- laten weten in de veronderstelling te verkeren op zijn vragen te hebben geantwoord en voorts:

“Verder moet mij nog van het hart dat het mijns inziens getuigt van weinig inzicht en respect als er door jou wordt gesteld dat jij niet het idee hebt dat ik daadwerkelijk veel tijd hebben gespendeerd aan de aanpassingen. Impliciet geef je hiermee al aan geen vertrouwen te hebben in wat ik zeg en doe. Dit heeft mij doen besluiten om zelf ook in overweging te nemen of ik nog wel voor jullie wil en kan optreden. Mijn antwoord horen jullie na het weekend.”

1.8    Per e-mail van 9 maart 2016 heeft verweerster zich onttrokken als advocaat van klager en zijn toenmalige echtgenote.

1.9    Bij brief van 29 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

de samenwerking onverwacht en eenzijdig te verbreken, zonder een poging te hebben gedaan om op professionele wijze de door klager geuite ongenoegens te bespreken of daar met klager uit te komen. Dit heeft klager veel tijd en geld gekost.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerster stelt dat klager herhaaldelijk er blijk van heeft gegeven geen vertrouwen meer te hebben in haar manier van werken als professioneel advocaat. Ter onderbouwing daarvan verwijst ze naar de diverse e-mails van klager, waaronder zijn e-mail van 18 februari 2016. Per e-mail van 3 maart 2016 heeft zij haar cliënten, waaronder klager, al laten weten zich te beraden of zij de samenwerking zou beëindigen. Daarop heeft klager niet gereageerd. Daarna is verweerster tot de conclusie gekomen dat zij zich diende terug te trekken, zoals zij per e-mail van 9 maart 2016 aan haar cliënten heeft laten weten. Zij betwist daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het een advocaat steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is de advocaat daartoe zelfs gehouden. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (vgl. Gedragsregel 9 lid 2). Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat deze daarvan geen schade ondervindt. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Uit het overgelegde klachtdossier leidt de voorzitter af dat verweerster zich aan de zaak van haar cliënten, waaronder klager, heeft onttrokken omdat op 9 maart 2016 sprake was van een serieuze vertrouwensbreuk vanwege een meningsverschil over de behartiging van de belangen van klager. Verweerster heeft er voor gekozen, hetgeen zij als advocaat ook moest doen, om zich daarna als advocaat te onttrekken. Verweerster heeft klager al per e-mail van 3 maart 2016 gewezen op de mogelijke beëindiging van de samenwerking, zodat klager daarna door haar beslissing niet kan zijn overvallen. Nu verweerster in haar e-mail van 9 maart 2016 klager op de te nemen vervolgstappen heeft gewezen, waaronder het zoeken van een andere advocaat, en ook overigens niet is gebleken dat klager daarvan schade heeft ondervonden, heeft verweerster zich op zorgvuldige wijze onttrokken als advocaat van klager.

4.4    Nu verweerster heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt en ook overigens tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster geen sprake is van verwijtbaar handelen door verweerster als voormalig advocaat van klager, zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch,  voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 12 juli 2017.

griffier                                                                               voorzitter

Verzonden d.d. 12 juli 2017