ECLI:NL:TADRARL:2017:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-815

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:123
Datum uitspraak: 26-06-2017
Datum publicatie: 24-07-2017
Zaaknummer(s): 16-815
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Verweerster kan, als voormalig lid van de maatschap, niet tuchtrechtelijk worden aangesproken voor het gewraakte handelen van een ander voormalig lid van de maatschap. Factoren die daarbij meespelen zijn dat verweerster geen bemoeienis met de zaak heeft gehad, hetgeen door de andere advocaat expliciet is erkend, en het gewraakte handelen heeft plaatsgevonden na de ontbinding van de maatschap en de uitschrijving van verweerster als advocaat.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 juni 2017

in de zaak 16-815

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 oktober 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 december 2015 (aangevuld bij brieven van 22 december 2015, 24 december 2015, 12 februari 2016, 6 juni 2016, 21 juni 2016 en 24 juni 2016) heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 augustus 2016 met kenmerk K 15/128, door de raad ontvangen op 30 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 17 oktober 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 oktober 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 15 november 2016 door de raad ontvangen op 16 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 15 november 2016. De raad heeft eveneens kennis genomen van de aanvullende stukken van klager, toegezonden per e-mailbericht van 20 maart 2017.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3.    VERZET EN VERWEER

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    De overweging van de voorzitter (in randnummer 4.3) dat kwesties rond een civiel geschil “in beginsel” buiten het tuchtrechtelijk beoordelingskader vallen, betekent niet zonder meer dat alle handelen of nalaten van een advocaat waarop een civiel etiket kan worden geplakt reeds daarom en onder alle omstandigheden buiten het tuchtrechtelijk kader vallen. Daarnaast heeft de voorzitter ten onrechte gerefereerd aan de stelling van mr. V, als advocaat van verweerster, dat mr. V. medio 2016 niet over een IBAN-rekeningnummer van klager zou beschikken waarnaar hij kon overboeken om aan de betalingsverplichting te voldoen. Mr. V. beschikte wel over een IBAN-rekeningnummer van klager. Er stonden meerdere betalingsmogelijkheden open om aan de betalingsverplichting jegens klager te voldoen.

3.2    Het gemotiveerde verweer van verweerster ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2    De raad acht daarbij van belang dat de voorzitter met de overweging in randnummer 4.3 kennelijk bedoeld heeft te zeggen dat het aan de civiele (en niet aan de tucht)rechter is om te beoordelen of in het arrest van [datum] een restitutieplicht van mr. V. of de maatschap kan worden gelezen, zoals klager heeft gesteld en verweerster heeft betwist. Beantwoording van die civielrechtelijke vraag zou de bevoegdheid van de raad te buiten gaan. Daarover kan en mag (een voorzitter van) de raad zich niet uitlaten. Bedoelde overweging van de voorzitter suggereert dus niet dat elk handelen waarop een ‘civiel etiket’ kan worden geplakt buiten het tuchtrechtelijk beoordelingskader valt, zoals klager heeft gesteld. Net als de voorzitter constateert de raad dat in het dictum van voornoemd arrest geen veroordeling tot (terug)betaling door mr. V. of de maatschap aan klager is genoemd. De bij verzet aangevoerde gronden maken dit oordeel niet anders.

4.3    Verder geldt dat verweerster zich per 1 januari 2016 heeft laten uitschrijven als advocaat en vanaf dat moment niet meer aan enig tuchtrechtelijk toezicht gebonden is (geweest).  Al hetgeen zich na 1 januari 2016 heeft voorgedaan kan verweerster tuchtrechtelijk gezien dus niet worden tegengeworpen. Dat geldt ook voor het handelen en/of nalaten van mr. V. na het kortgedingvonnis van [datum]. Het verwijt van klager ten aanzien van het uitblijven van een betaling door mr. V. in die periode en diens wetenschap van het rekeningnummer van klager, kan hier - wat daar ook van zij - buiten beschouwing blijven.

4.4    Ten tijde van het wijzen van het arrest van het hof op [datum] was verweerster nog wel gebonden aan het tuchtrecht. Echter, het tuchtrecht geldt voor persoonlijk handelen van een advocaat en kan in beginsel niet voor een volledige kantoororganisatie, zoals een maatschap, gelden. Daarvoor dient concreet en gemotiveerd te worden gesteld dat het gewraakte handelen alle maten kan worden aangerekend. Dat is hier onvoldoende gesteld en gebleken. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat mr. V. de enige en volledige verantwoordelijkheid droeg voor de zaken van en tegen klager en dat zij hiermee geen enkele bemoeienis heeft gehad, hetgeen door mr. V. expliciet is erkend. Daarbij komt dat de maatschap reeds ontbonden was ten tijde van het arrest van het hof en dat verweerster zich een maand later als advocaat heeft laten uitschrijven. Dat verweerster in die korte periode enige invloed heeft gehad op het door klager gewraakte handelen van mr. V., is niet aannemelijk gemaakt. Dat verweerster in het verleden vennoot is geweest van de maatschap, namens welke maatschap destijds aan klager is gefactureerd en nadien dus ook (en feitelijk door mr. V.) is geprocedeerd, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Van een afgeleid klachtwaardig handelen is ook de raad daarmee niet gebleken.

4.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.H. Brouwer, R.P.F. van der Mark, E.J. Verster, leden, en bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2017.

griffier                                                                  voorzitter

Verzonden d.d. 26 juni 2017.