ECLI:NL:TADRARL:2017:114 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-346 17-347

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:114
Datum uitspraak: 17-07-2017
Datum publicatie: 24-07-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-346
  • 17-347
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerster als advocaat wederpartij niet ontvankelijk (ne bis in idem). Van een nieuw feit op basis van het proces-verbaal uit de eerdere klachtbehandeling is niet gebleken. Klacht tegen verweerder (gemachtigde van verweerster bij de eerdere klachtbehandeling) is kennelijk ongegrond wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 17 juli 2017

in de zaken 17-346 en 17-347

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

verweerder

hierna gezamenlijk te noemen: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 mei 2017 met kenmerk 2017 KNN003 respectievelijk 2017 KBNN004, door de raad ontvangen op 9 mei 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft als advocaat de belangen behartigd van – kort gezegd –  […] (hierna: de Orgelmakerij), met als doel het tot stand brengen van een buitengerechtelijk schuldeisersakkoord in het kader van een schuldsaneringstraject.

1.2    Klager was een van de schuldeisers van de Orgelmakerij.

1.3    Klager heeft niet ingestemd met het namens de Orgelmakerij aangeboden schuldeisersakkoord. Volgens klager was zijn vordering (van € 54.163,30) velen male hoger dan de door de Orgelmakerij gestelde vordering van om en nabij € 3.000,-. Klager heeft verweerster meermalen telefonisch en schriftelijk verzocht om te bewerkstelligen dat hij  een hogere uitkering  zou verkrijgen op zijn vordering.  Verweerster heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klager.

1.4    Bij brief van 29 juni 2014 heeft klager een klacht ingediend bij de deken tegen verweerster. Deze klacht is bij de raad bekend onder klachtnummer 59/14. De raad heeft de klacht behandeld ter zitting van 17 april 2015. Verweerster heeft zich ter zitting laten bijgestaan door verweerder.

1.5    Volgens het proces-verbaal van de zitting is onder meer het volgende aangevoerd:

“[Verweerster] zelf merkt op dat de crediteuren € 1.000,= zouden krijgen en 21% van het meerdere van hun vordering. Dat is door de president van de rechtbank goedgekeurd. [Klager] moest meewerken op grond van het feit dat hij anders dwangsommen verbeurde. De zaak is afgewikkeld maar [klager] heeft niets gehad omdat het hem toekomende bedrag werd verrekend met de verbeurde dwangsommen.” [afkortingen-voorzitter]

1.6    Bij beslissing van 20 juli 2015 heeft de raad de klacht van klager tegen verweerster ongegrond verklaard.

1.7    Bij brief van 2 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerders.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, kort gezegd, het volgende in.

2.1    Klager is bekend met het ne bis in idem beginsel maar de hiervoor geciteerde zinsnede uit het proces-verbaal van de zitting van de raad van 17 april 2015 kan worden gezien als een erkenning dat de vordering van klager ruim € 50.000,- bedroeg in plaats van de eerder door verweerster genoemde schamele € 3.000,-. Deze erkenning moet worden aangemerkt als een nieuw feit hetgeen aanleiding is om de klachtzaak te heropenen dan wel om opnieuw een klacht in te mogen dienen tegen verweerster.

2.2    In eerste instantie is de klacht niet tegen verweerder gericht, al moet zijn rol als belangenbehartiger van verweerster hem wel euvel worden geduid. Verweerder heeft gelogen “in commissie”. Hij wist of kon redelijkerwijs weten dat hij feiten poneerde die in strijd zijn met de waarheid.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerders betwisten tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

3.2    Verweerster voert aan dat klager zijn bezwaren uit de eerdere klachtzaak heeft herhaald. In die kwestie ligt inmiddels een onherroepelijke beslissing van de raad van discipline. Verweerster betwist dat sprake is van een nieuw feit. Het betreffende onderwerp is immers ter sprake gekomen tijdens de zitting van 17 april 2015. Klager heeft niet toegelicht welk verwijt hij verweerster maakt ten aanzien van deze verklaring.

3.3    Het is verweerder niet helder wat klager hem concreet verwijt. Wat klager heeft bedoeld met het “liegen in commissie” en in hoeverre verweerder iets gedragsrechtelijk te verwijten valt, heeft klager niet toegelicht. 

4    BEOORDELING

Klacht tegen verweerster

4.1    Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat als over een klacht al een beslissing is gegeven, die klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ is derhalve ook in het tuchtrecht aanvaard.

4.2    Als onweersproken staat vast dat klager reeds eerder over verweerster heeft geklaagd en dat deze klacht heeft geleid tot een (inmiddels) onherroepelijke beslissing van de raad van discipline waarbij de klacht van klager ongegrond is verklaard.

4.3    Kennelijk wil klager hetgeen hem uit het proces-verbaal van de zitting is gebleken, wat daarvan ook zij, aanvoeren als een nieuw feit met als doel om de klacht tegen verweerster door de raad opnieuw inhoudelijk te laten beoordelen. Klager miskent daarbij dat hetgeen ter zitting over en weer is verklaard en in het proces-verbaal is vastgelegd, ten overstaan van de raad aan de orde is geweest en dat verondersteld mag worden dat de raad ook dit aspect bij zijn oordeel heeft betrokken. Van een nieuw feit is de voorzitter derhalve niet gebleken.

4.4    Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen verweerster op grond van het ne bis in idem beginsel.

Klacht tegen verweerder

4.5    Wat de klacht tegen verweerder betreft geldt dat klager heeft nagelaten zijn klacht concreet te onderbouwen. Klager heeft volstaan met de wel heel algemene klacht dat verweerder heeft gelogen (in commissie). Wat klager hier precies mee heeft bedoeld, is verweerder noch de voorzitter helder. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen ontbreekt.

4.6    De voorzitter oordeelt de klacht tegen verweerder kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht tegen verweerster, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk

de klacht tegen verweerder, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 17 juli 2017.

griffier                                          voorzitter

Verzonden d.d. 17 juli 2017